Date 1998-01-22

Publication De Standaard

Performance(s)

Artist(s)

Company / Organization

Keywords architectuurstedenbouwaangenaamverblijfgangbarebundelemblematiekjommekezeventiende-eeuwseessay

Zwerftocht langs glas en staal: Maarten Delbeke over architecturale kwaliteit

Een essaybundel met een hoog polemisch gehalte, die in hoofdzaak aan architectuur en stedenbouw is gewijd, blijft in België een zeldzaamheid. Al even zeldzaam in dat debat, is geestigheid. Is Maarten Delbeke met zijn bundel 'Aangenaam verblijf 1994-1997' de welkome witte raaf?

Boeken en artikels over architectuur en stedenbouw zijn in België te kust en te keur te verkrijgen, gaande van de woonbijlagen in kranten tot luxueus uitgegeven kijkboeken die een stad of een oeuvre in de kijker zetten. De auteurs van die publicaties beperken zich meestal tot de weergave van algemeen erkende standpunten en objectieve gegevens. Wat architectuur en stedenbouw als bedrijvigheid kan legitimeren, en hoe die zich verhouden tot andere (artistieke) disciplines valt doorgaans buiten het gezichtsveld. Toch duiken in de media sporadisch wanhoopskreten op van somber ogende kenners, die ons op het hart drukken dat het met onze architecturale en stedelijke cultuur bijzonder pover is gesteld. Maar zelfs die oprispingen vormen zelden de aanzet tot verdere discussie. Dat mag al blijken uit het feit dat men er kort akte van neemt om dan zo snel mogelijk weer tot de orde van de dag over te gaan. (Als men al niet beleefd applaudisseert en de somberling in kwestie verzoekt zijn nummer met gepaste variatie op gezette tijden te herhalen vanop een speciaal daarvoor geïnstalleerd podium.)

De reden is, mutatis mutandis, dezelfde: ook in het "verontruste" discours worden de eigen premissen en twijfels maar zelden doorbroken, laat staan geanalyseerd. De termen waarin problemen worden aangekaart, sluiten elke tegenspraak bij voorbaat uit: het zijn de anderen die er niets van verstaan. In het allerbeste geval is er iemand die voor de bestaande chaos en kitsch in de gebouwde omgeving een zekere ironische waardering over heeft: een houding die tot een klakkeloze aanvaarding van de situatie leidt.

Dat is bijzonder jammer, want de ingrijpende veranderingen die onze leefomgeving de jongste twintig tot dertig jaar doormaakte, hebben de context waarbinnen architectuur en stedenbouw hier te lande bedreven kunnen worden in die mate veranderd dat de discipline dringend middelen zou moeten vinden om "de feiten onbevangen en zonder ironie te benaderen" en "productief om te gaan met die realiteit". Dat laatste is, in een notendop, de doelstelling van 'Aangenaam verblijf'.

Het bijzondere van het boek mag al blijken uit enkele oppervlakkige bijzonderheden. De meeste essays verschenen eerder in 'Andere Sinema' of 'DWB', tijdschriften die niets te maken hebben met architectuur of stedenbouw en er zeker geen "woonbijlage" op nahouden. De discussie over architectuur kan blijkbaar moeilijk binnen de bestaande cenakels worden gevoerd.

Slechts één essay zoomt op het concrete oeuvre van een architect in (W.J. Neutelings), terwijl "populaire" cultuuruitingen als Suske en Wiske, Jommeke, "Max" van Jacques Vermeire of de destijds roemruchte jeugdseries van de BRT als "Johan en de Alverman" wel uitgebreid worden doorgelicht. Bovendien is het boek, in tegenstelling tot de gangbare toon die hier wordt aangeslagen als het over architectuur en stedenbouw gaat, bijzonder geestig, soms op het randje van de sarcastisch parodiërende af.

Ten slotte, van de twaalf paginagrote afbeeldingen in het tweehonderd bladzijden tellende boek hebben er maar vier enigszins betrekking op architectuur: één tekening is een plan van een banale parkeergarage, één is een parodie op een modernistische „siedlung", één is een barokke allegorie van de bouwkunst en één is een advertentie Voor dubbel glas.

Het schetsje van W.J. Neutelings voor zijn essay "Ringcultuur" is het enige dat, in al zijn retorische simpliciteit, verwijst naar het gangbare hedendaagse debat over architectuur en stedenbouw.

Al die "eigenaardigheden" zijn echter allerminst toevallig: het gaat hier, ondanks de schijn van het tegendeel, echt wel over de voorwaarden waarbinnen architectuur en stedenbouw kunnen of moeten opereren. Een verzwegen premisse van de bundel is dat het gangbare jargon om deze kwestie ter sprake te brengen de "kwestie" ogenblikkelijk de antiquarische kwaliteit geeft die het woord zelf suggereert.

Alsof we nog met een pennentrek een grandioos beeld kunnen oproepen van een toekomstige heerlijke stad, alsof "architecturale kwaliteit" iets is wat buiten kijf staat en objectief meet- of zichtbaar is.

Zo bijvoorbeeld "Tableaux in woord en beeld", een kort, maar bijzonder venijnig stukje over twee simultane publicaties - het Jaarboek Architectuur Vlaanderen 1994-1995 en Plan: het toont haarscherp dat het wijdverbreid gevoel onder architecten en stedenbouwkundigen dat er een communicatiestoornis bestaat met het "grote publiek", ogenblikkelijk ontaardt in de grootste spraakverwarring en misverstanden als het erop aankomt die stoornis te duiden. Via een hoogst amusante omweg langs de zeventiende-eeuwse leer van de emblematiek "deconstrueert" Delbeke de werkelijk schrikbarende, en elkaar volstrekt negerende, abstracties waarmee beide werken de werkelijkheid te lijf gaan.

Karakteristiek voor dat essay, en bij uitbreiding voor de hele bundel, is dat Delbeke zijn uiteenzetting via omwegen opbouwt, en het gangbare discours nadrukkelijk vermijdt. Dat wordt op meer dan een plaats gediskwalificeerd: "Problemen ondertussen gekend door God en klein Pierke, in zoverre dat het constateren ervan eerder discussies sluit dan opent"; of: "dogma's die... met dusdanig gemak gehanteerd worden dat ze eigenlijk onbruikbaar geworden zijn".

Dat gebeurt hier niet alleen door de barokke emblematiek binnen te smokkelen, maar vooral door het verhaal te openen en te sluiten met een faits divers. Het verhaal van een Nederlandse varkensboer die zijn bedrijf overbracht naar Spanje, maar zelf in Nederland bleef wonen en alles "on line" bestuurt vanuit zijn landelijke villa. Op zich ook een symbool, zij het een van een maatschappelijke omwenteling, te omschrijven als laat-kapitalistisch of postindustrieel of hoe men het ook wil heten, die geruisloos alle denkbare categorieën van de architectuur zoals nabijheid, stabiliteit, grondgebondenheid in een klap van tafel veegt. Ga daar maar tegenaan staan met "architecturale cultuur". Je zou voor minder je pen in vitriool dopen.

Nochtans zijn de boeiendste essays niet die waarin Delbeke op hilarische, maar bijzonder scherpzinnige wijze aan ideologische puinruiming doet, maar net diegene waarin hij moeizaam, na gedane werkzaamheden, een nieuwe inzet en een nieuw begrippenarsenaal voor architectuur en stedenbouw probeert te verzinnen.

Zo analyseert "Dreaming that one is awake" wat men nu nog onder stedelijk leven kan begrijpen, als blijkt dat het stadscentrum nauwelijks nog de focus is van het maatschappelijk gebeuren (als men hoe dan ook nog van zo’n focus kan gewagen).

Het besluit van dat stuk verrast enigszins. Enerzijds constateert Delbeke dat de meeste "stedelijke" ervaringen nog slechts schijnvertoningen zijn, terwijl de "echte actie" steeds elders is. Anderzijds bouwt hij een subtiele redenering op rond de vaststelling dat de inertie van het gebouwde en het landschap voortdurend een soort gewicht en ruis veroorzaken. De almaar snellere evolutie van onze omgeving naar een spanningsloze en gewichtloze cyberspace wordt daardoor tegengesproken en ondergraven.

Een ander weerkerend thema is het idee van transparantie. Vanuit de letterlijke toepassing ervan - het belangrijkste materiaal van hedendaagse architectuur lijkt eerder glas dan staal of beton te zijn - worden lijnen doorgetrokken naar de ideologie die de bouw van culturele centra beheerst in "Architectuur, cultuur en collectiviteit", naar de manier waarop wij onze dagelijkse omgeving als een eindeloos transparant "binnen" denken in "Jommeke en de mythe van het huiselijke huis", maar ook, verrassend genoeg, naar de historische wortels van die beeldvorming.

In "Glas" legt Delbeke zo een verbazende verbinding tussen zeventiende-eeuwse voorstellingen van het maagdenvlies als een glas, de compositie van een reclamefoto voor dubbel glas en de enigmatische bouwsels van Mies van der Rohe. Waaruit vooral kan blijken dat zelfs de meest glasheldere beelden een troebele bodem van oude associaties en verzwegen vooronderstelden kunnen hebben.

Aangenaam verblijf is daarmee op zijn manier een ontdekkingsreis in het onderbewuste van de schijnbare evidenties van de beeldenstroom die, ook in architectuur en stedenbouw, zo sterk ons denken lijken te bepalen.

MAARTEN DELBEKE, Aangenaam verblijf 1994-1997, uitgegeven als aflevering 32 en 34 in de serie "Vlees en beton", uitgeverij aa50, Mechelen, 195blz.,950fr.