Patricia de Martelaere schopt de mensheid een geweten in haar nieuwe essaybundel Wereldvreemdheid . Wie zijn wij om te denken dat wij de maat van alle dingen zijn? Het bijzonderst is nog dat ze ons dat niet met opgeheven vinger inprent, maar subtiel, in de marge van de tekst. En in heldere bewoordingen.
Patricia de Martelaere heeft er een handje van weg om de essentie van wat ze te vertellen heeft niet centraal in haar teksten te plaatsen, maar ergens terzijde, in een terloopse opmerking, tussen gedachtestreepjes of haakjes zelfs. Het essay "Wereldvreemdheid", waaraan haar nieuwe essaybundel zijn naam ontleent, is daarvan het beste voorbeeld. De tekst opent met een vraag die iedereen zich wel eens stelt. Hoe is het mogelijk dat er altijd ergens een oorlog woedt, als klaarblijkelijk niemand die oorlog ooit wenst en we, naar de conventionele moraal, zelfs hoogst verontwaardigd zijn over het berokkende leed? Zonder te besluiten dat je alles maar op zijn beloop moet laten, plaatst zij dadelijk vraagtekens bij onze morele verontwaardiging en de manier waarop wij, en dan in het bijzonder de intellectuelen onder ons, die vormgeven. Dikwijls doen we niet meer dan de actualiteit volgen en er ons een mening over vormen. "Van gemak gesproken!" zal ze later met een onverwachte sneer opmerken. "Je kunt het per definitie als intellectueel haast niet waarmaken geen kranten of tijdschriften te lezen [...] zonder je titel honoris causa van intellectueel te verliezen. En het gaat inderdaad om definities, dat wil zeggen om woorden en om een omschrijving van hun normatieve inhoud, iets waar op het eerste gezicht niet zoveel aan kan gelegen zijn, hoewel het bij nader inzien precies om definities is dat mensen oorlogen voeren ." Die laatste zijdelingse opmerking, door mij gecursiveerd, is cruciaal, maar wordt pas veel later in de tekst verduidelijkt.
De Martelaere plaatst dan de conventionele ethiek tegenover "wereldvreemdheid", een houding die gewoonlijk in een kwalijk daglicht staat omdat ze niet betrokken lijkt op het wereldgebeuren. Het hangt er voor haar maar vanaf vanuit welk perspectief je kijkt. De gangbare moraal gaat uit van de absolute waarde van het individu. Met de rede en het gevoel als hulpmiddelen streeft ze naar erkenning van de rechten en plichten van dat individu, wat vreemd genoeg snel uitmondt in het eerder geschetste, gemakkelijke engagement. Deze moraal leunt heel zwaar op identificatie met de ander. En daar wringt voor De Martelaere nu net het schoentje. "Want misschien is de waarde en het belang van de menselijke persoon in werkelijkheid uiterst gering (even gering als die van de mieren en de sterren), en misschien is betrokkenheid alleen maar een bedrieglijke vorm van zelfbetrokkenheid." Wereldvreemdheid hoeft dus niet noodzakelijk op fatalisme of cynisme te wijzen, maar kan ook het logische gevolg zijn van de afwijzing van de centrale plaats van de mens als maat van alle dingen.
Daaruit kan een "andere" ethiek volgen, die van een "ongefundeerde openheid op een ander dan het menselijk perspectief". Een ethiek die zich zo ver mogelijk houdt van bedrieglijke identificaties, niet in de laatste plaats identificaties met jezelf. En weer tussen haakjes en na een gedachtestreep : "misschien is de primaire ethische eis wel: identificeer je niet met jezelf". Het is een inzicht dat De Martelaere put uit de Chinese Tao, die identificaties in de westerse zin, en in hun zog alle definities en objectiveringen die ons de werkelijkheid zouden moeten laten zien "zoals ze is", terzijde schuift als dwalingen. Hier wordt die eerste terloopse opmerking over definities geduid.
De Martelaere weet natuurlijk ook dat zo'n gedachtegang makkelijk ontspoort in cynisme. Maar het hoeft niet per se. In een apocriefe interpretatie van het christelijke "Bemin uw naaste als uzelf" zegt ze : "Bemin jezelf niet, maak geen onderscheid tussen jezelf en de naaste, noch tussen de soorten naasten, die dan in principe ook andere levensvormen of zelfs dode stof kunnen zijn, omdat niets belangrijk maar alles waardevol is, in een verbondenheid die onpersoonlijk is omdat ze veel verder reikt dan de persoon." Ze eindigt voorwaar met een wijze les: "Het is perfect mogelijk uit te gaan van de onbelangrijkheid van de persoon en van een weigering tot emotionele betrokkenheid en toch op een 'geëngageerde' manier proberen het 'gepaste' te doen en zelfs bij voorkeur een en ander te verbeteren. Het engagement zal wat minder krampachtig zijn misschien, wat minder grootschalig, veel minder ontroerend natuurlijk en - hoe kan het ook anders - veel minder belangrijk." Met het recente beeld van een woest orerende, tussen de Bosnische lijken struinende BHL (of welke andere intellectueel ook die zich geroepen voelde om zijn mening te geven) voor ogen, kan je alleen maar grinnikend instemmen met deze opmerking.
Deze conclusie verklaart ook waarom De Martelaere zo weinig houdt van uitroeptekens en boude uitspraken, maar haar gedachten wegmoffelt in de plooien van haar teksten. Met de uitgave van een boek dat heikele kwesties als de bestaansgrond van een moraal of een ethiek aanpakt, sta je, of je dat wil of niet, op een publiek forum. De vraag is dan misschien niet in de eerste plaats of er een voortreffelijke mening geventileerd wordt, maar wel met welk oogmerk. In nogal wat gevallen zou je vaststellen dat meningen dienen ter meerdere eer en glorie van degene die ze erop nahoudt en/of ter geruststelling van iemand die niet zo'n rijke bewustzijnsinhouden heef. Het is die bedrieglijke vorm van pseudo-communicatie en pseudo-meningsvorming waar De Martelaere met een zo groot mogelijke boog omheen loopt. Haar teksten weerspiegelen veeleer een houding dan een kant-en-klaar antwoord. De kritiek die ze formuleert, als ze die al ondubbelzinnig formuleert, voert niet van een beginsel lijnrecht naar een conclusie, maar verkent de mogelijke houdingen inzake grote levensvragen. Omdat het forum precies die verwachtingen creëert die ze wil vermijden, is het zaak inzichten in de plooien van de tekst te stoppen.
Gelukkig neemt De Martelaere haar toevlucht niet tot een hermetische schriftuur. Integendeel, en dat is een tweede niet geringe verdienste van deze bundel, ze verwerkt complexe gedachten van anderen helder en levendig in haar betoog. Niet alleen doet ze daarbij de subtiliteiten van die gedachten geen onrecht aan, ze slaagt er ook in om de inzet ervan te verhelderen.
En al steunt de gedachtegang geregeld op oosterse denksystemen, je kan De Martelaere niet van zweverigheid beschuldigen.
Integendeel, gepokt en gemazeld in de westerse wijsbegeerte kan ze helder en onpartijdig de eigenheid van het oosterse denken uiteenzetten. Ze staat vermoedelijk niet geheel afkerig van dit denken, maar dat betekent niet dat ze de oosterse leer predikt of het westerse denken "en vrac" naar de schroothoop verwijst. In "Meer licht" bijvoorbeeld, het laatste essay van de bundel, toont De Martelaere hoe fundamenteel verschillend de oosterse en westerse inzichten omtrent "Verlichting" en "Verlossing" zijn, en hoe onoverbrugbaar die kloof nog altijd is. Bijna terloops formuleert ze daardoor ook een duidelijke kritiek op het zelfingenomen, illusoire karakter van het holistisch denken, dat het beste van twee werelden wil verenigen, maar daardoor "alleen maar meer schemering" teweegbrengt.
Als alternatieve titel voor "Wereldvreemdheid" zou "Over ideologie" wel passend zijn. Welke kwestie De Martelaere ook aansnijdt, ze raakt altijd de kern van de voorstellingen en classificaties die ons denken overeind moeten houden, zelfs tegen beter weten in. Op dat punt stelt ze dan, lichtjes verwonderd, telkens weer de vraag of we zo nodig weer het centrum van het gebeuren moeten zijn, en of we daardoor de werkelijke aard van de dingen niet dikwijls missen. Moeten we bijvoorbeeld vasthouden aan de gedachte dat de wetenschap volkomen objectief is en de kunst subjectief? Aan de hand van Schopenhauer toont De Martelaere in "De volkomen objectiviteit van de kunst" dat het kunstwerk ons overweldigt en ons (even) uit onze subjectiviteit licht. Kunst moet dus geen gevoelens of gedachten opwekken. Kunst moet namelijk helemaal niets, maar bewerkstelligt dat "de dingen hun diepe vertrouwdheid voor ons verliezen" en tegelijk wordt misschien een diepere, "onmenselijke" eenheid van de dingen zichtbaar. Aan de hand van Lau-Tse en Castaneda wordt die gedachte in "Een koude kunst" verder uitgewerkt.
"Iets binnenin" behandelt, op een soms vermakelijke manier, de verhouding tussen geest en lichaam. De Martelaere laat alle opvattingen, materialistische en idealistische, de revue passeren, met enig "koopadvies" voor wie zich tot een of ander kamp wil bekeren. Vervolgens haalt ze - op volstrekt logische, en precies daarom voor het materialistische denken heel irritante manier - de grond onder de hele discussie weg. Ze eindigt met de vaststelling dat het met lichaam en geest is als met de kip en het ei. Wie was er eerst? Zolang die vraag onbeslisbaar blijft, mogen we veronderstellen dat er "tot op heden nog ruim genoeg 'geest' is in de wereld."
In "Meer Licht" oppert De Martelaere de bedenking dat de westerse filosofie, verveeld als ze is met de kloof tussen het objectieve, materialistische denken en de subjectieve "intuïtie" van iets anders, vastgelopen is in relativisme en scepticisme. "Het heeft geleid tot de postmoderne gedachte dat noch de 'werkelijkheid', noch de 'waarheid' bestaat en dat de mens onherroepelijk zit opgesloten in zijn eigen denksystemen, fantasie en taal. De filosofie wordt hiermee ontrouw aan wat [...] haar diepste drijfveer had moeten zijn: een wijsbegeerte, een verlangen naar wijsheid. De westerse filosofie veranderde al heel snel in een 'theorie' [...] in de huidige betekenis van een constructie van het denken." De Martelaere neemt met haar heldere verwoordingen die draad weer op. Of je het met haar suggestie van wat "minder menselijkheid" - in de traditie van onder andere Nietzsche en Schopenhauer in het Westen en Lau-Tse in het Oosten - nu eens bent of niet, op zijn minst doet ze haast onbegrijpelijke kwesties prikkelend en uitdagend oplichten.
PATRICIA DE MARTELAERE, Wereldvreemdheid , Meulenhoff, Amsterdam, 160 blz., 545 fr.