Antwerpen -- De Japanse Sachiyo Takahashi noemt zich een "Sound and action creator". Na verkenningen in het traditionele Nô- en Bunraku-theater, leerde ze Jan Fabre kennen en werd deel van zijn ensemble.
In de schoot van Fabres Troubleyn maakte Takahashi nu in de Monty in Antwerpen haar eigen voorstelling, Aviation/Abbreviation, met de Duitse dansers Martin Nachbar en Fabian Schnedler.
Als je alleen naar uiterlijkheden kijkt, zie je niet zoveel overeenkomsten tussen het werk van Fabre en deze jonge Japanse. Maar ook bij Takahashi is performance de basis van haar werk, en zie je zowel een uitgesproken conceptuele benadering van het theatermaken als een streven naar schoonheid. Alleen kan ze voorlopig nauwelijks tippen aan de meester.
Daar zijn vele redenen voor. De voorstelling draait rond het idee van de (onmogelijke) ontmoeting, de onmogelijkheid elkaar te raken of te doordringen. Vooral de teksten op klankband maken dat duidelijk.
In de enscenering duikt het idee van de ontmoeting op in de vorm van een vliegtuigvlucht. Een vlucht is altijd een soort tussenintijd, door het spel van tijdsgordels kan je tijdens een vlucht zelfs letterlijk tijd verliezen. En het gebeurt wel vaker dat mensen, die met elkaar kennismaken voor de duur van een vlucht en elkaar later nooit meer zien, precies daarom een verregaande intimiteit toelaten.
Is de metafoor goed gekozen, de uitwerking ervan in de voorstelling is, op het storende af, anecdotisch, vooral in het tweede deel. Terwijl Schnedler en Takahashi een zeer breekbaar, haast etherisch bewegingsverhaal neerzetten, word je er constant aan herinnerd dat de uitwisseling van zielen die hier symbolisch gerepresenteerd wordt, zich afspeelt tijdens een vlucht.
Op gezette tijden onderbreekt Nachbar namelijk de actie om het bekende vliegtuigritueel na te spelen: de demonstratie van een reddingsvest, de bediening van koffie en thee, de begroeting door de kapitein. Grappig, maar vooral overbodig. Het enige aspect van het vliegen dat op een zinvolle manier verwerkt is in de voorstelling is de extreme beperking van de speelruimte: de toeschouwers zitten rond een piepklein plateau van 5x5 meter, als het ware op de lip van de dansers dus. En dat lijkt inderdaad heel sterk op de dwingende nabijheid die je ook in een vliegtuig kan ervaren.
Een tweede probleem van de voorstelling is dat ze, zoals vaak met een eerste werk, barstensvol ideeën zit, maar dat Takahashi tegelijk veel te beschaafd is, te veel binnen de lijntjes wil kleuren. Wat, in danstermen vertaald, betekent dat de vele ideeën die in de voorstelling zitten, vertaald werden in bijzonder ijle en multi-interpretabele beelden. Beelden die veel verschillende dingen tegelijk willen zeggen met zeer weinig middelen.
Anderzijds moet je haar nageven dat haar enscenering, voor een beginnend kunstenaar, bijzonder compromisloos is. Ze verlaagt zich niet tot goedkope verleiding. In het eerste deel is Takahashi een pilote die, stokstijf, klanken tevoorschijn tovert uit de apparatuur die aan haar vliegenierskostuum bevestigd is. Nachbar, de man aan de grond die haar berichten ontvangt, danst en rolt rond op een met krijt bestrooide dansvloer.
Een begenadigd danser is Nachbar niet, en het idee om door het krijt de sporen van zijn actie zichtbaar te maken, is noch bijster origineel, noch erg goed uitgewerkt. Het blijft bij een potentieel boeiend idee.
Hoewel deze voorstelling niet echt een hoogvlieger was, heb je toch het gevoel dat deze Japanse wel eens meer in haar mars zou kunnen hebben. De compromisloosheid van haar esthetische keuzes laat veronderstellen dat dit wellicht een vingeroefening was, en dat ze tot meer in staat moet zijn.