Herman Teirlinck: "De man zonder lijf"

Lode Monteyne, 1926


Source

Lode Monteyne, Kritische Bijdragen over tooneel. Antwerpen: Ruquoy, Delagarde en Van Uffelen, 1926, pp. 29-40.


Items that may be related to this text • More...

  1. ◼◼◼◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck : "... 1924-12-11
  2. ◼◼◻◻◻ Victor J. Brunclair: De Man zonder Lijf... 1925-04
  3. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1926
  4. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Putman: "Loop... 1926-04-11
  5. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Puteman: "De ... 1926

DE MAN ZONDER LIJF

I

In Holland heeft Herman Teirlinck lezingen gehouden om zijn stuk « De Man zonder Lijf » bij het publiek in te leiden. Hij meende wellicht, dat het Over-Moerdijksche intellect niet zoo onmiddellijk vatbaar was voor de Vlaamsche kunst, die hij gewrocht had. Daarin heeft Teirlinck zich niet heelemaal vergist. De gezaghebbende criticus van «De Nieuwe Courant» -- wij noemen : Fritz Lapidoth verzucht :

« Hoe diep innig verschillen wij (de Hollanders) toch van de Vlamingen ! »

Maar wél heeft Teirlinck zich deerlijk misrekend, wanneer hij zich inbeeldde dat zijn stamgenooten het zonder inleidende verklaring konden stellen en hij hun een zóó snel-werkend als veel-omvattend assimilatie-vermogen toedacht, dat zij dezen « Man zonder Lijf » zouden beschouwen als « het meest begrijpelijkste stuk dat er is... al is de vorm soms wat nieuw ! » Die achtereenvolging van superlatieven werd, zoo we de verslaggevers van de Hollandsche bladen vertrouwen mogen, door Teirlinck zélf gebruikt... Voor iemand, die beweert te schrijven voor de «eenvoudigen van geest», is het een veeg teeken, wanneer hij tot het besef komt, dat een verklaring zijner intenties absoluut de opvoering moet vooraf gaan. Ook blijkt de idee van « gemeenschapskunst», na de opvoering van « De Man zonder Lijf» een fellen deuk te hebben gekregen. De auteur van de « Vertraagde Film», al kan van hem niet gezegd worden, dat hij zich opsluiten zou in den klassiek-geworden « ivoren toren » der subjectieve dichters, bezit een aan genialiteit grenzend talent, dat in zijn uitingen volstrekt aristocratisch blijft en slechts kunst voortbrengen kan, waaraan een elite der cultureel-verfijnden genot beleven zal. Het mag waar zijn, dat de massa-mensch geboeid wordt door de kleurigheid van de voorstellingen, die de auteur suggereert, -- het mag zijn, dat de doorsnee-toeschouwer eenig behagen schept in het gedreun der opgesmukte zinnen; maar de innerlijke bedoelingen van den schrijver, de gedachten en gevoelens, waarmee hij treffen wil en in de harten een zinderend mee-leven wekken -- dit alles gaat verloren voor het gewone publiek. Wie de groote gemeenschap van Jan-en-alleman bereiken wil, moet naar Goethe's voorschrift grijpen in het volle leven en weten door te dringen tot de sfeer der bekommernissen en sentimenten, waarbinnen de massamenseh elken dag worstelt tegen de groote problemen van het Leven. Die problemen tot duidelijk bewustzijn brengen, kan een opgave zijn, waardig van een geniaal dichter. Een Buysse, een Heyermans hebben sterker «gemeenschapskunst» geleverd met stukken, waarin ze de nooden van een klasse ontvouwden, dan wel Teirlinck ooit zal vermogen...

Zij hebben, meestal, geen eeuwige conflicten gedramatiseerd, konden de tendenz niet altoos weren uit hun werk... Inderdaad... Wie eeuwige en algemeen menschelijke problemen weet te dramatiseeren, brengt kunst voort van grootere duurzaamheid. Wie de gemeenschap wil bereiken, zal daarin echter slechts dan slagen, wanneer hij achter den voorbijgaanden vorm van het leven, zooals de massa het kent, de algemeen-menschelijke waarachtigheid van het gebeuren doet bevroeden. Abstracties, in de aantrekkelijkste vormen ten tooneele gebracht, blijven ontoegankelijk voor de «eenvoudigen van geest», van wie men beweert, dat zij een groote frischheid van fantazie bewaarden.... Abstracties, zijn resultanten van redeneeringen of verbeeldingen. De volksgeest wordt wel gebaat door een stimulans, die zijn fantasie in werking brengt en ter verovering van eigen bevindingen aanzet. Vóór bepaalde resultaten geplaatst, die als zóóveel boude bevestigingen voorkomen, waarvan hij de betrekkelijkheid niet inziet, die zijn fantasie niet meer prikkelen, voelt de volksgeest zich verlamd.

Neen : de aristocratische en zeer subjectieve dichter, die Teirlinck zich altoos heeft getoond in het precieuse proza van zijn beschrijvingen, verhalen en romans, en niet minder in de rhetorisch-opgesmukte abstracties, die er zijn laatste stuk bevolken, slaagde er niet in de gemeenschap een eigen kunst te schenken. Dergelijk doel wordt overigens nimmer langs de wegen van bewustheid en opzettelijkheid bereikt... De studie onzer oude volksliederen levert daarvan het bewijs.

II.

De kunst van Teirlinck -- zijn kunst van « voorheen » en « thans » -- was, en blijft subjectief, in welken vorm zij ook tot openbaring komt.

« De Man zonder Lijf » zijn we geneigd -- tot op een zekere hoogte althans -- te beschouwen als een dramatiseering van subjectieven strijd -- van den strijd, dien de dichter Teirlinck zélf voerde tegen de dingen des levens. Van dien strijd geeft hij de berustende uitkomst aan, in de overwegingen van Dwazen Jacob aan het einde van het stuk, welke versterkt worden door de peiselijke bevestigingen van Vader en Moeder-zaliger. Dit subjectieve blijkt overigens het meest uit de aarzelingen van den schrijver, die in het besef van het betrekkelijke van alle persoonlijke belevingen, gedachten en gevoelens, de rechte, wel-afgeteekende lijn niet volgen durft en beslissende conclusies formuleeren. Het vage en duistere in het drama, dat zich uit in kwalijk of absoluut niet gemotiveerde grilligheden, wijten we aan de inmenging van de persoonlijkheid van den schrijver in deze dramatiseering van een eeuwigen en algemeen-menschelijken strijd. We hooren te veel Teirlinck-zelf. We bevroeden te dikwijls, dat hij de werkelijkheid van zijn tastenden geest en van de onrust in hem, met aan de dramatiek ontleende middelen tot verwoording brengt. En deze « lyrische» elementen komen de objectiviteit en meteen de klaarheid van het drama-zelf vertroebelen. Men wordt het gewaar, dat de scheppende Teirlinck niet altijd het natuurlijke verband wist te vinden tusschen de twee elementen in zijn spel, tusschen lyriek en dramatiek. En dan poogt hij zich te redden door een vernuftige buiteling of een sprong in de fantasie. Dan neemt hij zijn toevlucht tot cerebraal bedenksel. Want -- en dit ook is een oorzaak van gemis aan klaarheid en aan innerlijken samenhang -- in dezen « Man zonder Lijf » komt de stuwkracht, die woord en gebeuren beheerscht, uit twee zeer verschillende bronnen : uit geest en hart. Het is hoofdzakelijk een spel van vernuft : cerebrale kunst... Maar ook -- en in meerdere mate dan zijn twee vorige stukken -- een spel van gemoedsaandoeningen... Het evenwicht wordt verbroken ten voordeele van het verstand, dat overheerscht -- niet genoeg althans om koele klaarte te bekomen. En dan worden betrekkingen tusschen geest en gevoel meestal op willekeurige wijze verbroken of weer hersteld. Men late ons toe, in betrekking met hetgeen we hooger beweerden omtrent lyriek en dramatiek, omtrent gevoel en geest, onze toevlucht te nemen tot deze -- moderne ? -- figuur ter verduidelijking onzer meening : Aan een auditie van draadlooze telefonie, die dikwijls door de inmenging der geluidgolven van een anderen post wordt gestoord, doet het stuk van Teirlinck denken...

Maar deze gewraakte onevenwichtigheid, evenals dit gemis aan klaarheid, doet ze niet aan als zeer menschelijk, waar het een zoo ingewikkeld probleem geldt als de strijd van den geest, die zijn aardsche boeien poogt te breken ?

III.

« De Man zonder Lijf » brengt inderdaad de tragedie van den strevenden geest, die ter verovering tiegt van zijn droom, die opwiekt naar het ideaal, die het groote werk der bevrijding van de menschheid uit de knelling der kwalen verrichten wil.

Het is -- al heet de schrijver zijn stuk ook een «klucht»? -- de tragedie van den dichter, van den denker, van den geleerde, van den kunstenaar... die zich losrukken willen uit hun aardsche omgeving, waaraan ze vastgeklonken zijn door hun lijf, om dan de hemelbestorming te wagen...

Het is de tragedie van het « goddelijke » in ons, dat naar het goddelijke terug wil. Doch het goddelijke in ons is beperkt en enkel afschaduwing van het groote goddelijke, dat het grenzelooze heelal omvat. Wij vechten te-vergeefs tegen de begrensdheid van ons wezen. De strijd is eeuwig... De mensch kan tastbare en ontastbare krachten aan zijn wil onderwerpen zonder ze te begrijpen. De bakens van zijn bewust weten kon hij niet verzetten.

Men moet precies geen uitzonderingsmensch zijn om het drama te doorleven. Groote dichters van alle tijden hebben dezen strijd van den geest -- tegen de materie en tegen de inertie van den geest-zelf -- gesymboliseerd. Géén deed het treffender en in klaarder symboliek dan Cervantes. Aan zijn Don Quichotte doet Dwaze Jacob denken terwijl Lek-me-lip -- de Vlaamsche re-incarnatie van Sancho-Pancha is.

Dwaze Jacob, die den grooten tocht ter verovering van hoogere waarden onderneemt, heeft niet enkel te strijden tegen de Lek-me-lippende materialisten. Ook in den geest zelf ontdekt de strever vijandige machten : de zelfgenoegzaamheid, de berusting; ja, zelfs de dorre wetenschap, die zich tevreden stelt met enkel constateeren van feiten, daarin de hoogste voldoening vindt zonder ooit te peilen de diepten van het groote Mysterie. (Zie Firlefijn). -- Dwaze Jacob hoort de lokstem van het groote Leven, die hem wegroept uit het huisje langs den spoorweg, welke de verten verbindt. Zijn droomen wenken. De schaduwen-leurder, die met den avond binnenkomt, toovert droomen op. Doch ieder geeft van deze gestalten van den waan een verklaring, die overeenkomt met de beperktheid van zijn eigen wezen. Voor Lek-me-lip bergt het Droomenland enkel lekkernijen ; Eveline gaat op in de zoete herinnering aan heur moeder; Wijze Jacob wordt fel getroffen door het ideaal, doch wil berusten. In de ziel van Dwazen Jacob breekt de storm van het verlangen los. Want de koopwaar van den leurder geeft « vorm aan de vaagste gewaarwordingen », werpt licht « op de meest-verborgen heimelijkheden ». De onrust is met den schaduwenleurder in het huisje binnengedrongen. Dwaze Jacob en Wijze Jacob vallen uiteen, zegt de schrijver... Moeten we ze beschouwen als één enkel wezen, als de symboliseering van de twee verschillende krachten, die strijd voeren in ons en ons wezen verscheuren ? Dwaze Jacob -- de strever gaat de wereld in om te vechten voor een beter zijn !...

Terwijl in het eerste bedrijf -- en ook in het laatste -- de realiteit wordt weergegeven, zij het dan ook onder fantastische belichting -- voert de tweede acte ons in de wereld der symbolen. Met Lek-me-lip onderneemt Dwaze Jacob den grooten tocht, zooals Don Quichotte het doet met Sancho en, hier in Vlaanderen, Uilenspiegel, de geest, met Lamme Goedzak, de maag. Cervantes -- om ons tot zijn voorstelling van 's menschen hooger streven te bepalen -- puurt uit voorstellingen aan de werkelijkheid ontleend doch door de kracht zijner scheppende fantazie boven de gewone levensverhoudingen geheven, de symboliek, die philosofische bedoelingen belicht. Teirlinck versmaadt meestal het overgangsstadium, dat der uitbeelding eener van fantasie doordrenkte realiteit, en verheft zich met een stoute vlucht zijner scheppende gedachte, tot in de regionen der symboliek... Toch gebruikt hij nog « stoffelijke » middeltjes om de afwezigheid van materialiteit -- van lijf -- te doen constateeren bij Dwaze Jacob, die enkel nog leeft met den geest... Waarom Dwaze Jacob zijn lijf verkoopt terwille van tastbaar goud, is weer een van die onthutsende inkonsekwenties, die de bedoelingen van den schrijver vertroebelen, doch waaraan hij dan later effecten ontleent... n.l. wanneer Dwaze Jacob zijn eigen lijf terug wil en het dan koopen moet, met hetgeen hem restte van zijn in ontgoochelingen verloopenden droom met de prinses.

Vergezeld van Lek-me-lip, den in materialiteit-zwelgenden mensch -- den man zonder hoofd, die enkel balg is -- gaat hij zijn rijpenden droom tegemoet en komt in aanraking met Karitate, met den onthoofde -- symbool der rechtvaardigheid --, met den beul -- het geweten --, met het anatomisch stuk -- den gloeienden twijfel, den zucht naar het weten --, met den Oermensch -- den moed, de zuivere macht... Zoo ziet Dwaze Jacob die personagien, uit het vernuft van den auteur geboren en welke, in zich-zelf, niet de kracht dragen van symboliseering, waarmee hij ze willekeurig bezielt. Want als onze oudere auteurs zinnebeelden op het tooneel brachten, dan tooiden ze deze zóódanig, dat het publiek hen onmiddellijk erkennen kon. Symbolen dienen in de eerste plaats suggestief en essentieel te wezen. Dat heeft Teirlinck, die voor de gemeenschap schreef, niet in acht genomen. Elk symbool heeft ten slotte iets van een versteend literair beeld. Wellicht heeft deze overweging den auteur aangezet tot hun vernieuwing, waarbij de nagejaagde originaliteit het beslist heeft gewonnen op de duidelijkheid der bedoelingen.

Dwaze Jacob verlost de prinses uit de macht van den koning. Zoo verovert hij het Ideaal, overweldigt hij den Droom... Maar spoedig blijkt de ijlheid van elken waan... De symbolen van al wat er aan verheven gedachten leeft op deze wereld zijn enkel hersenschimmen, die Dwaze Jacob tooide met de sierselen van zijn in verbeeldingen uiteenspattende verlangens. En de prinses wat is ze anders dan een gewone vrouw, die hem aan de aardsche Eveline in het baanwachtershuizeken herinneren zal.

Zij vernietigt de heerschappij van den geest in hem, dringt zijn wezen terug binnen de beperktheid van zijn menschelijkheid... Dwaze Jacob, overweldigd door het bittere besef zijner machteloosheid om aan het mensch-zijn te ontsnappen en schuil te gaan in zijn droom, wurgt de prinses, doodt zijn illusies. Met haar halssnoer, met de schamele overblijfselen van zijn waan, koopt hij zijn lijf terug van den professor, die de denkmachine uitvond. Door niemand werd Jacob begrepen -- niet door Lek-me-lip, den materialist, niet door den geleerde, die hem als een wetenschappelijke curiositeit beschouwde, niet door de vrouw, die zijn droom belichaamde...

En nu wil hij enkel mensch zijn. Wanneer op zijn verzoek Lek-me lip zijn lichaam kastijdt, roept Dwaze Jacob uit :

« o Feest van mijn leden, ik lijd ! ik lijd ! » --

Dit tweede bedrijf brengt een opeenvolging van tafereelen, wier samenhang door de aanduidingen van den schrijver wordt verwezenlijkt. Teirlinck heeft de techniek van den kino op het tooneel overgebracht. Het is evenwel niet waar, dat deze tweede akte niets anders dan « kinema » zijn zou. Daartoe heeft het woord een te groot overwicht op het beeld behouden. In de bioscoop wordt het woord steeds gevoeld als een bijzaak ; bij de degelijkste filmen, zelfs als een overtolligheid. In dit middenbedrijf, waarin Teirlinck, getrouw aan zijn gewone bouwwijze, het zwaartepunt van het drama legt, heeft het tooneelbeeld enkel illustratieve waarde voor het gebeuren, dat geheel innerlijk is en feitelijk tot voltrekking komt in het wezen van Dwazen Jacob.

Terwijl in een gewoon tooneelspel menschen met elkaar in botsing komen, gevoelens en gedachten in een strijd worden gewikkeld, brengt de Man zonder Lijf de dramatiseering van het conflict tusschen de abstracte betrachtingen van een ziel. De actie omvat slechts één individu. Enkel twee wegen kon Teirlinck volgen : de zelf-analyse in een lange alleenspraak, of de veruiterlijking van dien strijd in een opvolging van symbolische beelden. Daar hij voor het tooneel wilde werken koos hij natuurlijk den tweeden weg. Hier nu schoot zijn kunnen te kort en kon hij slechts een opeenvolging van plastische uitbeeldingen van een internen kamp tot stand brengen, die aan illustraties van een psychologisch verhaal in den ik-vorm doen denken, omdat er nimmer een dramatische kern in te erkennen valt. Slechts een paar maal spat er dramatische kracht -- o, een luttel vonkje maar ! -- uit het gebeuren op : n.l. in den strijd ter bevrijding van de prinses en wanneer dwaze Jacob tot het besef der ijdelheid zijner strevingen komt. Dit tafereeltje bezit overigens een zéér menschelijke beteekenis. Symboliseert het niet den kamp van elken strever tegen de begeerte der vrouw, die den geliefden man geheel te bezitten poogt en voor hem de wereld zijn wil...

In het derde bedrijf keert Dwaze Jacob terug tot de werkelijkheid. Hij vindt Wijzen Jacob gehuwd met Eveline en omringd door kinderen. Dwaze Jacob weet nu : het verlangen van vroeger was verwaandheid. De idealen, die hem lokten, waren schimmen. Thans is hij een mensch, « die de wet van den Schepper belijdt, en die voortaan berusten wil in zijne nooden. » Maar over Wijzen Jacob wordt nu het groote verlangen, vaardig... en op zijn beurt vaart hij den waan te-gemoet. Is niet de wereld een eeuwig herbeginnen... en het leven een stijgen en dalen. Wijze Jacob wordt nu de Dwaas... Zal Dwaze Jacob, die de Wijsheid in den strijd vond, niet tot de Dwaasheid terug-keeren ? Is dat niet de beteekenis, die we hechten moeten aan het heengaan van Wijzen Jacob, die de dubbelganger

is van den zoo-pas tot rust gekomen Dwazen Jacob ? Vader en Moeder-zaliger, wier bestendige aanwezigheid het huis vult -- als in een drama van Maeterlinck -- vertolken de conclusie waartoe de schrijver van dit subjectieve drama kwam.

Het is een mooie brok poëzie, die van ouds beproefde Wijsheid in ontroerende woorden concentreert :

«Een rustig huis en rustige bezigheden. Een rustig gedacht en rustige zinnen. Nooit uit zichzelf treden, maar binnen de hagen blijven van het menschelijk bestek. God zien in alles wat gebeurt en dankbaar voor elk uur dat komt en gaat, het uiterst uur verbeiden, waar 't leven van deze moeizame aarde zich oplost in de volmaaktheid van het eeuwig leven...»

Klinken daarin niet de bekende tonen van het eenigszins epicuristische sonnet van Plantin... Avoir une maison commode, propre et belle... en waarin ook gesproken wordt van « Attendre chez soi bien doucement la mort »... Beide brokken worden gedragen door een zelfde discrete melodie !

IV.

Zoo even brachten we, naar aanleiding van de aanwezigheid der ouders in de kamer van het baanwachtershuizeken, de kunst van Maeterlinck in verband met deze van Teirlinck. De eerste heeft in « l'Oiseau bleu» het geluks-verlangen der menschheid gedramatiseerd -- een thema dat dezelfde geestelijke en algemeen-menschelijke waarde bezit als het door Teirlinck in «De Man zonder Lijf» uitgewerkte motief... Maar wat is de symboliek van Maeterlinck, vrucht van een wijsgeerigen geest, resultante van rustig nadenken, doorzichtig en klaar, vergeleken bij de willekeurige en niet tot in de regionen van het licht uitgegroeide verbeeldingen, die wel hallucinaties lijken, van den onrustigen Teirlinck. De schrijver van « De Man zonder Lijf » is overigens meer een fantast dan een wijsgeer... Voor ons is hij de schaduwenleurder geweest, die waanvoorstellingen oproept, waaraan hij geen scherpte van trekken vermag te schenken.

Wanneer wij de dramatische productie van Teirlinck overschouwen dan komt het ons voor of « De Man zonder Lijf » meer originaliteit bezit dan «Ik Dien» en meer dramatische kracht dan « De vertraagde Film ». Dit laatste bracht in het tweede bedrijf slechts de uitrafeling van één moment in het ziele-leven van twee menschen. In « De Man zonder Lijf » is er strijd -- binnen de grenzen van één enkele persoonlijkheid weliswaar en al te veel uitgewerkt naar de eischen der verhaaltechniek. Men heeft de originaliteit van « De vertraagde Film » in twijfel getrokken en gewezen op een stuk van Humperdinck «Das Mirakel». Thans valt, zoo men zegt, de gelijkenis op, die er bestaat tusschen « De Man zonder Lijf » en een film : « Le Fantôme du Moulin rouge »... We weten niet of hier kan gerept worden van iets meer dan toevalligheid. We herinneren ons enkel dat Marcel Prévost, laatst nog aan een interviewer vroeg of de schrijver, die een reeds uitgewerkt idee aanvulde en volmaakte niet even veel verdienste had als de schepper van een nieuw werk...

Van meer belang achten we de vraag in hoeverre Teirlinck, met dit derde tooneelstuk, heeft bijgedragen tot het scheppen eener nieuwe kunst.

Nieuwe kunst ontstaat enkel uit een gewijzigde levenshouding. De romantiekers brachten wat nieuws, niet omdat ze op het tooneel den regel der drie eenheden verwaarloosden, doch wijl zij tegenover de groote problemen van leven en kunst een ander standpunt innamen dan de klassieken...

Teirlinck brengt geen nieuwe, of door de nooden van dezen tijd gewijzigde conflicten op het tooneel. Hij geeft van een eeuwig conflict in zijn algemeensten vorm een « ongewone plastische uitbeelding »...

Op de toekomstmogelijkheden, welke een vernieuwing der tooneelvormen inhoudt, heeft hij evenwel de aandacht gevestigd.

Deze vaststelling verengt de beteekenis van zijn streven. De vorm, immers, blijft ten slotte bijzaak. Voor wie de vlucht van den scheppenden geest door niets belemmeren wil, staat het vast, dat de drama-dichter zich onder het schrijven nimmer om de scenische realisatie van zijn werk zou moeten bekommeren. Die zorg dient hij over te laten aan bouwmeester, schilder en insceneerder. Deze kunstenaars zijn aangewezen om een compromis te verwezenlijken tusschen des dichters bedoelingen en de practische mogelijkheden door den schouwburg geboden. Op deze wijze zal wellicht een nieuwen tooneelbouw ontstaan, die, ontegenzeggelijk, de vernieuwing der dramatische productie in gunstigen zin kan beïnvloeden door ook de scenische verwezenlijking van de scheppingen der meest teugellooze fantasie mogelijk te maken.

Als dan maar niet door de vernietiging der grenzen, die de kunsten scheiden, woord en gebaar van het tooneel verdrongen worden ten voordeele van grilligheid in lijn, kleur, belichting, decorbouw! Het streven naar meer eenvoud, dat zich gelukkig t'allen kante openbaart, kan hier remmend werken !


Items that may be related to this text

  1. ◼◼◼◻◻ Willem Putman: Herman Teirlinck : "... 1924-12-11
    vertraagde film • dwaze jacob • lijf • teirlinck • Ik dien • Man zonder lijf • dwazen jacob • De vertraagde Film • wijze jacob • wijze • jacob • leven • droom • Herman Teirlinck • dwaze • man
  2. ◼◼◻◻◻ Victor J. Brunclair: De Man zonder Lijf... 1925-04
    dwaze jacob • lijf • teirlinck • Ik dien • Man zonder lijf • De vertraagde Film • wijze jacob • jacob • Herman Teirlinck • dwaze
  3. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Ernest W. Schmidt: "... 1926
    schrijver • teirlinck • Ik dien • (author) Lode Monteyne • De vertraagde Film • Herman Heijermans • (date-month) 1926-00 • leven • Herman Teirlinck • kunst • (date-year) 1926
  4. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Putman: "Loop... 1926-04-11
    zijner • Maurice Maeterlinck • schrijver • teirlinck • Ik dien • Man zonder lijf • (author) Lode Monteyne • De vertraagde Film • drama • strijd • Herman Teirlinck • (date-year) 1926
  5. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Willem Puteman: "De ... 1926
    drama • leven • dien strijd • (author) Lode Monteyne • wijze • Herman Heijermans • schrijver • (date-month) 1926-00 • vorm • Herman Teirlinck • (date-year) 1926
  6. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "D... 1926
    vertraagde film • leven • teirlinck • (author) Lode Monteyne • De vertraagde Film • schrijver • (date-month) 1926-00 • (date-year) 1926 • Herman Teirlinck • kunst • man
  7. ◼◼◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "I... 1926
    Maurice Maeterlinck • leven • teirlinck • Ik dien • (author) Lode Monteyne • De vertraagde Film • drama • (date-month) 1926-00 • Herman Teirlinck • kunst • (date-year) 1926
  8. ◼◻◻◻◻ Karel Van de Woestijne: TOONEEL TE BRUSSEL I... 1923-04-30
    Maurice Maeterlinck • schrijver • teirlinck • Ik dien • De vertraagde Film • drama • Herman Teirlinck • leven
  9. ◼◻◻◻◻ Lode Monteyne: Herman Teirlinck: "A... 1928-03
    vertraagde film • leven • teirlinck • Ik dien • Man zonder lijf • (author) Lode Monteyne • ter verovering • De vertraagde Film • Herman Teirlinck • man
  10. ◼◻◻◻◻ Victor J. Brunclair: Gemeenschapskunst... 1923-12-25
    teirlinck • Ik dien • De vertraagde Film • geest • Herman Teirlinck • kunst