Archief Etcetera


Moeder



Moeder

creatie van Moeder een toneelspel in 14 taferelen van René Verheezen door KVS 2 op woensdag 12 februari 1986 in het BKT, Kapellemarkt 8 te Brussel met Gerda Marchand, Chris Lomme, Fried Zuid weg en Alex Cassiers, regie: René Verheezen

I

(moeder, vriendin 1, vriendin 2)

Moeder (Leest) "U hebt alle vragen met 'ja' beantwoord. U krijgt 100 punten!" Ik krijg honderd punten! "Uw gezin is alles voor u. U geeft uw man en uw kinderen al uw tijd en uw liefde. U cijfert uzelf weg. Maar pas op. We geloven allemaal graag dat we bijzonder zijn. U bént bijzonder!"

Vriendin 1 Dat is voor mij geschreven.

Vriendin 2 Jij had nog geen zestig punten.

Vriendin 1 Je moet dat niet zo nauw nemen. Dat

is zoals de horoscoop.

Moeder Zal ik afwassen?

Vriendin 2 Laat maar. (Tegen vriendin 1) Jij

geeft je man niet al je liefde.

Vriendin 1 Wat weet jij daarvan?

Moeder Straks zit je ermee. Met de afwas.

Vriendin 2 Nee, laat maar.

Vriendin 1 En bijzonder ben ik wel.

Vriendin 2 Weet je 't zeker?

Moeder Ik ga afwassen.

Vriendin 1 Ik zal afdrogen.

Moeder Laat maar.

Vriendin 2 Ik wou me er eerst niet mee

bemoeien.

Vriendin 1 Waarom doe je het dan?

Vriendin 2 Ik kan het niet aanzien.

Vriendin 1 Als ik dat geweten had had ik het je

nooit verteld. Je moet zwijgen.

Vriendin 2 Ik moet niets.

Vriendin 1 Wie is jouw vriendin, zij of ik?

Vriendin 2 Dat weet ik niet. Goed, ik zal

zwijgen. Wat gaat het mij in feite aan.

Moeder (Komt binnen terwijl ze een bord

afdroogt) Zeg mannen, nu moet ik eens iets

vertellen. Ik liep voorbij de spiegel

vanmorgen - en in een flits zag ik mijn moeder

staan. Het was iets... een uitdrukking... een trek

rond mijn ogen die zij ook had.

Vriendin 2 Je bent dik aan het worden.

Vriendin 1 Ik volg dieet. Ik ben te jong

getrouwd. Anders was ik danseres geworden. Ik

had er het figuur voor. Toen ik tien was danste

ik op de toppen van mijn tenen.

Vriendin 2 Dat zegt niets.

Moeder Heb jij geen spijt? Dat je niet getrouwd

bent?

Vriendin 2 Waarom? Jullie lieven met iemand anders, ik leef met mijzelf. Ik weet waar ik aan toe ben.

Moeder Dat is gemakkelijk.



Vriendin 2 Ik ben een verschrikkelijk mens om mee te leven; ik spreek uit ervaring. Moeder Toch weet je niet wat je mist. Vriendin 2 Ik weet in ieder geval wat ik heb. Want als ik iets wil hebben zorg ik ervoor dat ik het krijg. Ik bedel er niet om, ik pak het. Moeder Precies een man. Ik gééf. (Af naar keuken)

Vriendin 1 Als ze nu zo gelukkig is. Als ze nu zo onnozel is.

Vriendin 2 Soms wou ik dat ik zeker wist wat ik moest doen. En dat ik mij daar dan druk over zou kunnen maken. Dat ik in iets geloofde. Vriendin 1 Ik heb ook altijd iets willen doen. Iets speciaals.

Vriendin 2 Jij kan niets. Ik heb de zaak.

Misschien geloof ik in de zaak.

Vriendin 1 Een conservenfabriek, dat is toch

niet iets om in te geloven.

Vriendin 2 Dat is het enige. En dan nog.

Moeder (Weer binnen) Vorige week zei ik: "Er

zal toch niets gebeurd zijn?" Zo. "Er zal toch

niets gebeurd zijn?" Precies zoals mijn moeder

het zei. Ze is al twintig jaar dood en nu begin ik

dat te zeggen.

Vriendin 1 Ik ben nu te oud om te

dansen - hoewel - maar er zijn toch nog andere dingen.

Moeder "Er zal toch niets gebeurd zijn?" Vriendin 2 (Tegen vriendin 1) Natuurlijk. Als je niet te kieskeurig bent. Moeder "Er zal toch niets gebeurd zijn." Vriendin 2 Wat kan er nu gebeurd zijn? Moeder Ik moet weg. Mijn dochter verjaart vandaag. (Af)

Vriendin 1 Het maakt mij weer jong. Het is maar hoe je je voelt.

Vriendin 2 Het is of heel de wereld van glas is. Ik neem dingen vast, maar ze hebben geen kleur, geen geur, ik zie hun vorm niet, ik zie alleen mijn eigen hand. Als ik niet voorzichtig ben breken zij en snijd ik in mijn eigen vlees. Maar ik ga door, waarom weet ik niet. Ik bega vergissingen terwijl ik weet dat het vergissingen zijn. Maar toch ga ik door. Op de duur ben je bezeten van wat je niet wil. Ik wil jou nooit meer zien.

II

(vader, moeder, later: dochter)

Moeder Het eten wordt koud. Ze wéét dat ik

daar niet tegen kan.

Vader Schep dan maar op.

Moeder Nee, we wachten. (Vader neemt een

pilsje) We hebben wijn bij het eten. Als je wil

roken ga dan uit de keuken. Heb je iets gekocht.

Vader Nee.

Moeder Ik heb een verrassing.

Vader Vandaag is er iemand met pensioen

gegaan. Geen omhaling, geen pintje, geen

toespraak, niets. Hij stond gewoon in de rij, hij

kreeg zijn loonzakje en hij kon naar huis gaan.

Iedereen keek maar niemand zei iets. Dertig jaar

heeft hij daar gewerkt.

Moeder Ik dacht dat ik iets hoorde.

Vader Ik ben iets aan 't zeggen.

Moeder Ik luister.

Vader Je vraagt je af: waarom leef ik? Moeder Ja.

Vader Je zou er even goed niet kunnen zijn. Moeder Er zal toch niets gebeurd zijn? Nu NOG bier? Nee, zeg, nu toch niet, je stinkt naar de drank. Jij wil altijd als het geen pas geeft. Vader Jij wil nooit.

Moeder Laat me los, laat me los, je doet me zeer. Straks... (Dochter komt binnen) "Happy birthday to you. Happy birthday to you. Happy birthday..." Kom, pa, meezingen... "... lief Sonja-ke. Happy birthday to you!" En nog vele jaren. Waar heb je nu gezeten?

Dochter Bij Jan. Ik moet direkt terug weg. Hij staat buiten te wachten. Moeder Ik heb hutsepot gemaakt. Zegt je dat niets? Weet je niet meer, toen je klein was, dan vroeg je toch ook altijd hutsepot voor je verjaardag? Ik hoor het je nog zeggen. Dochter Mag Jan mee eten? Moeder Nee.

Dochter Ik heb afgesproken. Moeder Na het eten. Dochter Nee.

Moeder (Tegen vader) Zeg ook eens iets. Vader Ze moet het zelf weten. Ze is oud genoeg. Moeder Jij moet wat minder zuipen. Zie je niet dat ze in haar ongeluk loopt met haar ogen open? Waarom zijn jullie nu zo? We hadden het toch goed samen, vroeger? Helemaal in het begin, toen we nog geen televisie hadden. We zaten rond de tafel onder de lamp en we speelden kaart.

Vader Ja, dat is waar. Je moeder heeft altijd gedaan wat ze kon om het hier gezellig te maken. Moeder Als je nu een andere jongen zoekt, dan kan je die meebrengen. Zoals jij er uitziet moet je toch iets beters dan die Jan kunnen krijgen. Als ze nu eens iets anders droeg... Vader We hebben haar laten studeren... Dochter Laat mij met rust. Ik bemoei me toch ook niet met jullie.

Moeder Tegen ons mag je alles zeggen. Dochter Daar zal ik wel voor oppassen. Moeder Dat is de basis van het geluk. Dochter Wat?

Moeder Jouw vader en ik vertrouwen mekaar.

En wij respecteren mekaar.

Vader Jij kan nog een voorbeeld aan je moeder

nemen.

Dochter Ma, hij bedriegt je. Moeder Bedriegt hij mij? Dochter Ja.

Moeder Met een andere vrouw?

Dochter Ja, wat dacht je?

Moeder Dat wist ik niet. Ik weet van niets.

Dochter Dat had ik niet mogen zeggen.

Vader Het is niet waar. Niet waar. Dat liegt ze.

Moeder Zwijgt maar. Die hutsepot kunnen we

wel vergeten.

Dochter Niet kwaad zijn, ma.

Moeder Hier is je verrassing. Een broche, van

mijn grootmoeder. Jouw overgrootmoeder. Ik

heb ze laten schoonmaken. Er was een steentje

uit, dat heb ik laten vervangen.

Dochter Mooi, mooi.

Moeder Kom hier.

Dochter Je steekt in mijn vel. Ik sta er niet mee.

Moeder Jawel! Jawel zeg ik!

Dochter Ze maakt mij oud. Ik ben weg, ma.

Nog eens bedankt.

Vader (Geeft geld) Hier.

Dochter Bedankt, pa.

Vader En niet te laat! (Dochter af) Ik had het

niet mogen doen maar je weet hoe dat gaat.

Moeder Nee, dat weet ik niet.

Vader Ik kan het niet uitleggen.

Moeder Ik moet het niet horen.

Vader Ik heb wat honger.

Moeder Dat komt door dat bier. Ik zal de

hutsepot opwarmen. (Ze slaakt een kreet en

grijpt naar haar buik)

III

(moeder, (jonge vrouwelijke) arts)

Arts We hebben u onderzocht. We hebben een tumor geconstateerd in uw linker ovarium. Uw eierstok. Er zijn verschillende soorten tumoren. Er zijn er die geen behandeling nodig hebben. Die gaan vanzelf over. Er zijn er die hormonaal behandeld worden, maar in uw geval, omdat u toch een zekere leeftijd hebt, nemen we liever het zekere voor het onzekere, en we hebben dus

besloten u radikaal te opereren. Alles te verwijderen.

Moeder Een tumor, dat is een gezwel? Arts Ja, maar bij ovariumtumoren is het moeilijk om te zien of ze goedaardig of kwaadaardig zijn, dat zien we pas onder de microscoop, en daarom hebben we besloten u voor alle veiligheid radikaal te opereren. Dat doen we bij vrouwen die een zekere leeftijd hebben.

Moeder Ja, dat is goed.

Arts Dat is het beste, want met de leeftijd neemt de kans op kwaadaardigheid van een gezwel toe. Maar u moet zich geen zorgen maken. Moeder Dus ik moet geopereerd worden. Arts Ja.

Moeder Dat gaat niet. Ik kan thuis niet weg. Ik weet niet wat ik moet doen met mijn dochter. Ze ligt nooit voor twee uur 's nachts in haar bed. En ze kent een jongen die een slechte invloed op haar heeft. Ik wil niet dat er haar iets overkomt. Arts Dat is natuurlijk een ander probleem. Moeder Ze kan mij niet missen. Arts Maar u kan toch niet blijven rondlopen met een gezwel?

Moeder Mijn man heeft iemand anders, dokter. Ik weet niet wie. Ik wil er niet over spreken, met hem. En ik weet niet waarom, want ik heb altijd mijn best gedaan om te zorgen dat het bij ons thuis gezellig was, en dat het eten op tafel stond. Ik dacht dat hij tevreden was. Ik was tevreden. Betrekkingen, dat hebben we niet meer zoveel. Eigenlijk nooit meer, ik wil zeggen, de laatste keer was... maar ik dacht, als je meer dan vijfentwintig jaar getrouwd bent is dat anders, dan heb je dat toch niet meer zo nodig, en ik moet zeggen dat ik het altijd meer voor hem heb gedaan, en nu heeft hij een ander en ik weet niet wat ik moet doen dokter. Arts Daar kan ik u niet mee helpen. Het gaat nu om uw gezondheid. Als u wil kan er gezorgd worden voor een gezinshulp. Iemand die bij u thuis schoonmaakt en voor eten zorgt. Moeder Die komt bij mij niet binnen. Arts Ik verwacht u maandag om twee uur voor opname.

Moeder Ja, dokter.

IV

(verpleegster, moeder)

Verpleegster Wat heb ik gehoord? U mag naar huis, volgende week? Bent u nu niet blij? Moeder Ja, blij.

Verpleegster Het is allemaal perfect gegaan. Moeder Zo'n snee.

Verpleegster En u moet zich nergens zorgen over maken, het was allemaal goed. Moeder Dan hadden ze niet alles weg moeten halen.

Verpleegster Dat hebben we gedaan voor uw veiligheid.

Moeder Maar ik ben het nu kwijt. Verpleegster Op uw leeftijd... Moeder ... moet je alles goed vinden. Ze hebben aan mijn lijf gezeten. En nu moet ik blij zijn. Ze hebben een stuk van mijn gevoel weggesneden. Ik ben nu... een soepkip. Alleen nog maar taai vlees. Ja, lach maar, jouw tijd komt ook nog. Verpleegster We hebben voor je gezorgd, dag en nacht.

Moeder Ik heb niet gevraagd om hier te liggen. Verpleegster Je moest beschaamd zijn. Moeder Wie ben jij?

Verpleegster Ik heb je twee weken gewassen. Moeder Daar ben jij hier voor. Om mensen te wassen en de pot leeg te gooien en eten te brengen. Meer moet jij niet kunnen. Voor jou twintig andere. Denk je dat ik jullie uit mekaar kan houden? En dan ga jij hier een beetje de baas spelen! Jij bent de dokter niet, of de



direkteur. En wat kan mij de dokter schelen, of

de direkteur? Weet je wat? Ik ga weg.

Verpleegster Dat mag niet.

Moeder Nee? Kijk dan maar goed. Ik ga naar

huis.

Verpleegster Ik roep de hoofdzuster! Moeder Val dood, mens.

V

(vader, moeder, later: dochter)

Vader Ik had je nog niet verwacht.

Moeder Ben je alleen?

Vader Wat?

Moeder Is ze hier?

Vader O, nee.

Moeder Ik blijf niet.

Vader Waar ga je heen?

Moeder Ik ga misschien naar een warm land.

Vader Wat ga je daar doen?

Moeder Dat weet ik nog niet. Rusten.

Vader Wie gaat dat betalen?

Moeder Ik heb wat gespaard.

Vader Dat wist ik niet.

Moeder Dat moest jij niet weten.

Vader Ik heb altijd alles afgegeven. En jij maar

klagen, want je kwam nooit toe, zogezegd. En

nu dit! Ze heeft gespaard! En ze gaat weg!

Wanneer kom je terug?

Moeder Ik kom niet terug.

Vader Hoe, je komt niet terug?

Moeder Nee.

Vader Wat wil dat zeggen?

Moeder Dat ik wegga en dat ik niet meer terug

kom.

Vader Kom je nooit meer terug? Moeder Je hebt het gehoord. Vader Waarom niet? Moeder Omdat ik het beu ben. Vader Ah.

Moeder Ik vind dat geen leven hier. Ik ben hier niet gelukkig.

Vader En daarom ga je hier weg? Moeder Ja.

Vader Ah. Ah. Jaja. En ik? Wat moet ik doen? Moeder Dat weet ik niet. Dat kan mij niet schelen.

Vader Zomaar ineens.

Moeder Dat is al jaren. Maar je staat daar niet bij stil.

Vader Dus al die jaren dat wij hier samen waren vond je er eigenlijk niets aan. Moeder Nee.

Vader En waarom ga je dan nu pas weg? Moeder Dat komt door die operatie denk ik. Ik ben het beu, ik kan het niet anders zeggen. Vader Ja, maar ik ben het ook al jaren beu, en ik ben bij jou gebleven. Ik wou ook wel weg, maar ik dacht: dat kan ik haar niet aandoen. Ik heb wel tien vrouwen gekend die het mij vroegen, maar nee, ik ben op post gebleven. Dat heb jij niet gezien, al die nachten dat ik wakker naast jou lag omdat ik niet kon slapen. Ik dacht: ik zeg het haar en dan ga ik weg. Ik begin opnieuw. Maar ik zweeg en ik bleef. Ik dacht: wij zijn samen, zo is het en zo moet het blijven. Maar wat is de beloning? Nu gaat zij godverdomme weg! (Dochter komt binnen) Je moeder stapt het af. Moeder Ja, Sonja.

Dochter Nee zeg. Ze is nog ziek van die operatie.

Moeder Jij kan nu doen waar je zin in hebt. Je bent van mijn gezaag af. En ik van de hartvreterij. Je zal mij niet missen. Alleen om je kleren te strijken en je rommel op te ruimen. Dochter Ma, gebruik je verstand. Hoe oud ben je? Waar moet je nu nog heen? Moeder Dat zal ik pas weten als ik er ben. Dochter En dan verwijt ze mij dat ik niet weet wat ik wil.

Moeder Laat mij met rust. Voor mij twintig andere.

Vader Ah, ze is jaloers. Wat wil je? Dat ik haar niet meer zie?

Moeder Dat moet je zelf weten. Ik ga toch. Dochter Belachelijk.

Moeder Wacht maar. Pas maar op. Voor je 't weet ben jij ook de meid. Vader Voor haar moet je niet bang zijn. Ze kan nog geen ei bakken.

Dochter Ik ben van een andere generatie. En jij kan ook geen ei bakken. Vader Wedden?

Dochter Ma, ga zitten. Hij kookt vandaag. Wat heb je nodig? Vader Een ei.

Dochter Wat nu? (Moeder gaat weg) Vader Is het nu uit met die flauwe kul? Dochter Je kent dat allemaal zo goed. Wat moeten we doen? Op onze knieën vergiffenis vragen? Zeg het maar. Het is om niet goed van te worden. Want doe nu niet of je er geen plezier in had. Je deed alles voor ons, maar je liet het ons voelen ook. Moeder Ik deed het uit liefde. Vader Heb je mij ooit horen klagen? Zo gaat het toch overal? Zo ging het vroeger bij ons ouders thuis toch ook? Mijn vader sloeg mijn moeder! Wel dan. Als ik heel de dag gewerkt heb ben ik blij dat het eten op tafel staat. En een vaas bloemen. En als zij zegt dat jij niet in de keuken mag roken - dan rook jij niet in de keuken!

Dochter Jij bent gewoon dat ze met jou de vloer dweilen. Overdag de ploegbaas en 's avonds zij. Dat is je eigen schuld.

Vader Ik heb nooit de kans gehad. Ik moest werken voor jullie.

Dochter Jullie passen echt goed bijeen. Ze komt terug, je zal zien. Misschien is het goed datje een tijdje weggaat. Maar je komt terug, ma. Hier is je plaats. Vader Bij ons. Moeder Ja.

Dochter Laat eens iets horen. Waar ga je heen? Vader Naar een warm land. Jij gaat hier niet buiten!

Moeder Ik heb met jou niets meer te maken. (Vader slaat moeder in het gezicht, barst in tranen uit. Moeder gaat weg) Vader Jij had moeten zwijgen.

VI

(moeder, dame)

Dame Heeft u het niet warm? Moeder Nee.

Dame Dertig graden in de schaduw en u zit hier in een trui. Maar dat moet iedereen voor zichzelf weten. Is het uw eerste keer? U bent hier zeker pas, u heeft nog niet veel kleur. Wij komen hier ieder jaar, al acht jaar. Wij overwinteren. Mijn man en ik. Hij heeft de zaak verkocht. Wij hebben het hier goed. heel rustig. Wij twee, samen. Die kelner zit al heel de tijd te loeren. Ik neem toch niets meer. Ik dacht dat ik u kende, toen ik u zag. Maar dat zal wel niet. Het is stil, dit jaar.

Moeder Ik blijf misschien wel, als het bevalt. Dame Wilt u hier een zaak beginnen? Hier zit geld. Mijn man zegt altijd: als ik twintig jaar jonger was.

Moeder Ja, het is nu of nooit. Dame Een restaurant? Moeder Een restaurant. Dame Toch geen snackbar? Moeder Neenee.

Dame Hard werken, maar een goudmijn. Ik kook natuurlijk zelf, in het appartement. Het is hier allemaal tomaten en olijfolie. Maar wij hebben een kitchenette. Moeder Ik kan goed koken. Dame Ik ook.

Moeder Eenvoudig maar smakelijk. Het eten in een hotel smaakt mij niet. Ik denk niet dat het

netjes wordt klaargemaakt.

Dame Hij blijft maar loeren. Geen lelijke

jongen.

Moeder Ik zou het gezellig maken. Dame Hij heeft van die ogen. Moeder Iets voor de bejaarden hier. Dame Die hebben ze hier allemaal. Moeder Het zijn hier allemaal bejaarden. Dame Wat? Heeft u kinderen? Moeder Ja.

Dame Mijn zoon heeft een zaak. Ik zie hem niet veel, hij heeft het druk. En hij is zelf getrouwd... Mijn man heeft last van zijn hart. Wat doet hij nu? Hij doet tekens met zijn handen. Zo. Wat wil dat zeggen? Het zijn smeerlappen, neem mij niet kwalijk dat ik het zeg. Wat denkt hij wel? Niet met mij. Mijn man komt de deur niet meer uit. Hij kan de trap niet meer op. Hij zal het niet lang meer trekken. Ik hoop maar dat het hier niet gebeurt, in een vreemd land. Voor je weer thuis bent... Het zou anders echt iets voor hem zijn. Kom eens langs, u en uw man. Thee drinken. Dan kunnen zij samen ook wat babbelen. Ik zal u mijn adres geven. Wij zitten in blok C.

Moeder Ik ben alleen hier. Dame O.

Moeder Mijn man is thuis. Ik ben bij hem weggegaan. Dat was beter. Hij had iemand anders.

Dame Smeerlappen, ik zei het toch. Moeder Ik heb de verkeerde kleren meegenomen.

Dame Dan kunnen we misschien beter wachten.

Dan kan u beter niet komen. Een man met twee

vrouwen, dat gaat toch niet.

Moeder Ik dacht dat hij op sterven lag?

Dame Hij zou het nooit goed vinden.

Moeder Ik zal hem niets doen.

Dame Hij ziet u nog niet zitten.

Kelner (Schuift bij, tegen moeder) Hebt u niet

warm in die trui? (Dame hapt naar lucht)

VII

(kelner, moeder)

Moeder Mag dat zomaar, iemand mee naar de kamer nemen?

Kelner Jij moet mij geven voor de portier. Hij

heeft ons gezien. Ik ken hem. Moet niet veel

zijn. Ik heb geen geld in mijn zak. Beetje meer.

(Hij doet zijn schoenen uit, er zit zand in) Ik heb

jou nooit gezien op het strand.

Moeder Ik kom niet op het strand.

Kelner Op het strand kom ik veel mensen tegen.

Moeder Het is hier duur.

Kelner Ik betaal niet. Ik ga met mijn handdoek

op het zand liggen. (Hij pakt moeder beet)

Alleen toeristen kunnen betalen.

Moeder Wat doe je nu?

Kelner Dat weet je. Je wil toch?

Moeder Nee.

Kelner Jawel. Ik zag in je ogen.

Moeder JIJ hebt gevraagd om naar boven te

komen.

Kelner We kunnen niet op straat doen, wel?

Moeder Dat was het laatste van mijn gedachten,

geloof mij. (Hij pakt haar weer beet) Nee.

Kelner Jij hebt sigaretten?

Moeder Ik rook geen sigaretten.

Kelner Heb ik niet gevraagd. Ik vroeg: jij hebt

geen sigaretten?

Moeder Ja. Nee. Geen.

Kelner Je moet niet bang zijn. Ik doe niets wat

jij niet wil.

Moeder Nee.

Kelner Alle vrouwen willen hetzelfde.

Moeder Ik niet. Ik heb het nog nooit met een

vreemde gedaan.

Kelner Beter laat dan nooit.

Moeder Ik wou alleen maar... Ik weet het niet.

Wat doe ik hier? Wil je wat drinken? Ik heb een

fles Spa gekocht. Hij is niet koud, maar... (Hij



neemt moeder in zijn armen; zij blijft

onbeweeglijk staan) Ben jij getrouwd? Als je

getrouwd bent staan we gelijk, want ik ben ook

getrouwd. Ik ben weggelopen bij mijn man.

Kelner Mijn vrouw is dood.

Moeder Pardon. Misschien kunnen we beter

afspreken voor een andere keer.

Kelner We zijn hier nu toch.

Moeder Welja. Dat is juist. Als het moet kan

het even goed nu. (Hij trekt zijn hemd uit) Heb

jij veel vrouwen gekend?

Kelner Heel veel.

Moeder Dat begrijp ik, dat jij veel succes hebt gehad. Zo'n lijf. Met mijn man heb ik er nooit iets aan gevonden. Wij deden het altijd in het donker. Wacht, ik doe de gordijnen dicht. Kelner Dat is beter.

Moeder Niemand ziet ons. Hoewel, we zitten op het twaalfde.

Kelner Er was een vrouw, die wilde ik deed het met haar voor de spiegel. Maar ik deed niet, ik wilde niet.

Moeder Voor de spiegel... Ik fantaseer altijd dat ik een man ontmoet, die verliefd op mij wordt. Een dokter. Eigenlijk ben ik het niet. Of wel, maar anders.

Kelner Doe je schoenen uit. Moeder Ik denk dat ik hier een restaurant begin. Eenvoudige maaltijden, maar topkwaliteit, voor de bejaarden. Jij kan mij helpen, jij moet verstand hebben van restaurants. Ik wil nooit meer terug naar huis. Ik wil leven. Zal je een beetje voorzichtig zijn? Het is lang geleden. En ik ben geopereerd. Kelner Is goed. Maar jij begrijpt, ik heb twee kinderen.

Moeder Ik heb ook een dochter. Kelner Mijn dochter is veel ziek. Hoge rekeningen van de dokter. Moet veel betalen. Moeder Wat heeft ze? Kelner Jij kan mij helpen. Moeder Ja?

Kelner Met de rekeningen van de dokter. Moeder Wil je lenen? Ik heb zelf bijna niets. Kelner Niet lenen.

Moeder Ah zo. Zit het zo. Ik moet ervoor betalen. Ik wist niet dat dat bestond, dat mannen dat deden.

Kelner Mijn dochter heeft het aan de nieren.

Moeder Ga maar weg. Als het zo zit wil ik niet.

Ik neem het je niet kwalijk, als er andere

vrouwen zijn die daarvan gediend zijn, dat moet

iedereen voor zichzelf weten, maar niet met mij.

Kelner Ze moet elke week naar het ziekenhuis.

Zij is twaalf jaar. Zij is heel klein en heel mager,

met zulke grote ogen. En mooi lang haar, tot

hier. Zij kijkt naar mij en zij vraagt: "Papa,

maak mij weer gezond."

Moeder Zegt ze dat? Dat is erg. Dat is heel erg.

Kelner Jij en ik, wij maken samen plezier. Jij

bent een echte vrouw, een moeder. Jij geeft mij

geld voor Maria.

Moeder Nee heb ik gezegd.

Kelner Ik moet om vijf uur naar huis voor de

kinderen, en vanavond weer naar restaurant om

te werken. Als jij wil, wij kunnen na mijn werk

weer. Wij kunnen zo dikwijls als jij wil.

's Avonds gaan wij samen uit, dansen. Hoelang

blijf jij?

Moeder Nee.

Kelner Geloof je niet?

Moeder Jawel, jawel.

Kelner Ik heb geld nodig.

Moeder Dan moet je... ik weet niet wat. Ga

weg.

Kelner Jij weet niet. Ik weet ook niet. Jij hebt

geld. En ik moet weg.

Moeder Ik heb geen geld.

Kelner Hier zijn arme mensen, maar helpen

mekaar. Alstublieft.

Moeder Als ik betaal, ga je dan weg?

Kelner Ja.

Moeder Hoeveel is het? Kelner Dat is voor sigaretten.

Moeder Ik weet het nooit, met dat vreemd geld. En ik ben niet een van uw hoeren. Kelner Dank je. Zie ik je nog? Moeder Ik ga naar huis.

VIII

(vader, moeder, later dochter en vriendin 1)

Vader Had je niet kunnen bellen?

Moeder Ik heb een sleutel.

Vader Jij woont hier niet meer. Wat doe je nu?

Moeder Ik maak koffie. Ik heb zin in koffie.

Gewone koffie. Een grote kop. Dat hebben ze

daar niet. Alles plakt. Ik weet weeral wat te

doen, de rest van de week.

Vader Ik doe dat zelf wel.

Moeder Ik zeg toch niets. Je vraagt niet hoe ik

het gehad heb? Goed. Ik had mijn eigen balkon

en tussen twee appartementsblokken zag ik de

zee liggen. Ze hebben daar geen goede bedden.

Ik heb het heel rustig gehad. En jij?

Vader Goed.

Moeder En Sonja?

Vader Goed zeker.

Moeder Is er iets.

Vader Wat zou er zijn?

Moeder Moet jij ook koffie hebben?

Vader Nee. Dat gaat toch niet zomaar!

Moeder Wat?

Vader Je zegt dat je weggaat, en nu sta je hier weer en je maakt koffie. Moeder Ja. Ik heb hier twintig jaar gewoond. Ik sta hier nog altijd ingeschreven. We zijn nog altijd man en vrouw.

Vader Wettelijk zal je wel gelijk hebben. Maar nu komt het heel slecht uit. Kom morgen nog eens terug.

Moeder Ik ben hier en ik blijf hier.

Vader Dan moet je het zelf weten. (Roept) Ze

wil niet weg. Kom maar. Je hebt je kans gehad.

(Vriendin 1 komt binnen)

Moeder Wat doe jij hier?

Vriendin 1 Je mag eens raden.

Moeder Dat wist ik niet.

Vriendin 1 Dan weet je het nu.

Moeder Is dat al lang?

Vriendin 1 Een tijd.

Moeder Wij waren vriendinnen!

Vriendin 1 Ja, van je vriendin moet je 't

hebben.

Moeder Hoe is dat gekomen? Vriendin 1 Hij kon niet van mijn lijf blijven. Ik zei nog: dat kunnen we niet doen, maar hij zei: ze wil niet meer met mij. Ja, dacht ik, dan moet ze het zelf weten.

Moeder Dat mens had gelijk. Allemaal

smeerlapperij.

Vader Wie?

Moeder Dat mens, op reis.

Vriendin 1 Hoe heb je het gehad? Het je je wat

geamuseerd?

Moeder Nogal.

Vriendin 1 Ik ben daar ook geweest, vorig jaar. Ook alleen. Zo kom je nog eens mensen tegen. Ik heb dat nooit zo gezegd, maar ik ben ook veel alleen. Aan mijn man heb ik niets. Die vind dit goed! Je weet he, ik wou danseres worden, of iets anders. Ik had van alle plannen. Maar het is allemaal zo moeilijk, en je wordt ouder en dan denk je: och. En daarom, toen hij het vroeg, dacht ik: waarom niet. Ik heb niets anders. En voor jou verandert er toch niets? Zolang je het niet wist kon het toch geen kwaad? Dan maakte het toch geen verschil tussen jullie? Het zit alleen maar in je kop, eigenlijk. Moeder Ah, het is mijn schuld. Vriendin 1 Jij bent weggelopen. En hij is je eigendom toch niet? Je moet dat begrijpen, hij is nu gelukkig met mij. Vader Ja.

Moeder Kom jij hier wonen?

Vader Ik kan mij heel goed alleen amuseren.

Moeder Alles is hier smerig!

Vader Hier wordt tegenwoordig geleefd. Moeder Mag ik gaan zitten? Vriendin 1 Moet je een kop koffie hebben? (Dochter komt binnen)

Dochter Ben je terug? Of kom je zomaar eens langs? Blijf je? Ik vraag iets. Blijft ze? Vader Nee.

Moeder Ik ben hier teveel. Vriendin 1 Je vader doet wat hij wil. Vader Ja.

Dochter Met jullie heb ik niets te maken. Ze liggen heel de dag in hun nest. En ze zuipen. Ze eten bonen met een lepel, zo uit het blik. Zij loopt heel de dag bloot rond. Het is om te kotsen.

Moeder Je mist mij dan toch.

Dochter Dat valt heel goed mee want ik ga bij

Jerry wonen.

Moeder Dat verbied ik. Bij wie? Dochter Wij hebben al iets gezien om te huren. Ik neem mijn kast en vier stoelen mee. Hij heeft een matras en een stereo. En al hadden we niets. Hij gaat 's avonds naar de avondschool. Volgend jaar. Ik ga misschien ook een job zoeken. Wij komen er wel. Wij spreken met mekaar. Over alles. Vriendin 1 Dat is de jeugd. Vader Je koffer staat in de slaapkamer. Vriendin 1 Ja, ik heb ingepakt wat ik dacht dat van jou was.

Moeder Jij laat er geen gras over groeien. Vader Als je niet maakt dat je weg bent zet ik die koffer op straat.

Dochter Kom ma, ik blijf hier geen minuut langer. (Ze gaan naar buiten) Hier is mijn nieuw adres.

Moeder Dat het zo moet gaan. Ik zal je niet in het wit zien.

Dochter Wat ga jij nu doen?

Moeder Ik had in Spanje een restaurant kunnen

beginnen. Och nee.

Dochter Je kan een kamer huren.

Moeder Ja.

Dochter Ik heb het te druk. Moeder Ik wil slapen. Dochter Hier toch niet, op straat? Moeder Ik heb lood in mijn benen. Dochter Sta op.

Moeder Toen ik een klein meisje was had ik een grote kartonnen doos. Daar zat al mijn speelgoed in. Dat gooide ik er uit en ik kroop in de doos. Dat zal ik nooit vergeten. Dochter Ik moet weg. Moeder Wacht. (Ze gaat naar binnen) Dochter Ik kroop niet in een doos toen ik klein was. Ik liep weg. Eerst waren ze kwaad. Maar ik verstopte mij goed. En ze werden zo bang dat ze niet meer kwaad waren toen ze mij vonden. Ze waren blij.

Moeder (Op met koffer) Ik loop een eindje mee. (De koffer is zwaar) Ze heeft er veel ingestoken. Het is geen slechts mens. Dochter Ben je niet jaloers? Moeder Ik voel minder en minder. Het is koud buiten, en ik kom tenslotte van een warm land. Het is alsof ik je vader nooit heb gekend. Twintig jaar dat is niets. Mijn hand doet zeer. Het handvat snijdt. Ik houd het niet vol zo. Ik vraag mij af wat ze ingepakt heeft. Ik ben bang geloof ik.

IX

(moeder, arbeidster 1, arbeidster 2)

Arbeidster 1 Ze hebben de doofstomme haar boterhammen verstopt. Je zal wat horen. Vorige week hebben ze haar boterhammen ook verstopt. Ze ging op het gemak zitten, schreeuwen. En toen het wat lang duurde, begon ze te brullen. Precies een beest. En als ze haar boterhammen terug had, stak ze ze allemaal in haar mond. Het is een sukkel. Arbeidster 2 Is het voetbal?



Moeder Ik weet niet.

Arbeidster 2 Dan kan ik strijken.

Moeder Ik slaap soms al om acht uur.

Arbeidster 1 Dat moet raar zijn als je niets

hoort. (Ze drukt haar handen tegen haar oren)

Zeg eens iets. Zeg eens iets!

Arbeidster 2 Wat moet ik zeggen? Wat moet ik

zeggen?

Arbeidster 1 Je zei: wat moet ik zeggen. Arbeidster 2 Ja. Arbeidster 1 Ja.

Arbeidster 2 Schei er nu maar al mee uit. Arbeidster 1 Wat?

Arbeidster 2 (Luid) Schei er nu maar al mee uit! Arbeidster 1 Maar al hoort ze niet, voor de rest is ze normaal. Ze heeft een vrijer. Moeder Ik word doof van het lawaai hier. Arbeidster 2 Ben jij gestuurd door de arbeidsbemiddeling? Moeder Ik ken iemand op het bureau. Arbeidster 2 Ah. Vorige week hebben ze mijn schoondochter nog ontslagen. Maar ik ben van het committee van veiligheid en hygiëne. Mij krijgen ze er niet uit, die rotzakken boven. Arbeidster 1 Als je lang naar de band kijkt is het of hij stil staat, en heel het fabriek gaat dan van links naar rechts en ik mee. Moeder Ik droomde vannacht dat mijn dochter op de band lag, tussen de snijbonen. En het was mijn schuld.

Arbeidster 1 Ik droom ook van snijbonen. Zo'n grote dikke!

Arbeidster 2 Je kent toch iemand boven? Vraag

dat ze je bij de erwtjes zetten. Dat is eens iets

anders. Maar pas dan op met dat kokend water.

Zie je dat? (Toont haar hand)

Moeder Wat is dat?

Arbeidster 2 Dat is van de erwtjes.

Moeder Hoe komt dat?

Arbeidster 2 Van het kokend water.

Moeder Van de erwtjes?

Arbeidster 2 Wat is het? (Boos) Ik sta hier al

twaalf jaar, en daarvoor heb ik zes jaar in een

wasserij gestaan, bij de mangel. Vijfendertig

lakens per uur. Het zweet liep heel de dag langs

mijn gat. Ik woog nog geen vijftig kilo. Er was

een Duitse, die was verliefd op mij. Daar heb ik

nog een paar kousen van gekregen.

Moeder Ben jij al lang hier?

Arbeidster 1 Ik weet niet. Een jaar of twee

zeker.

Arbeidster 2 Ik weet niet wat ik voor vanavond weeral moet halen. Arbeidster 1 Worst. Arbeidster 2 Zeg.

Arbeidster 1 Wat heb ik nu weer verkeerd gezegd? Jij zegt: ik weet niet wat ik voor vanavond weeral moet halen, en ik zeg: worst. Wat is daar nu verkeerd aan? Arbeidster 2 We gaan zondag naar de koers zien. Hij rijdt weer.

Arbeidster 1 Zij heeft een coureur in de familie. Arbeidster 2 Hij is al twee keer derde geweest dit jaar. Hij heeft in de gazet gestaan. Arbeidster 1 Heeft hij al een lief? Anders wil ik hem wel uit de nood helpen. Arbeidster 2 Hij ziet je nog niet staan. Arbeidster 1 Hij kent mij nog niet. Waar is dat, zondag? Ik sta aan de eindstreep met een bos bloemen, en dan kus ik hem op die verhoging. Arbeidster 2 Daar hebben ze er ander voor. Mijn man wil een nieuwe auto. De oude is pas twee jaar, maar als we hem nu wegdoen krijgen we er nog wat voor.

Arbeidster 1 Ik heb zondag een afspraak met een beroepsmilitair die drie weken op maneuver is geweest. Dat zal wat worden! Arbeidster 2 Wat moet ik nu halen voor vanavond?

Arbeidster 1 Wie heeft er hier een scheet gelaten? (Stilte - moeder huilt) Arbeidster 1 Sssst... hoor, hoor... de doofstomme!

X

(moeder, heer)

Heer Als u zich niet goed voelt mag u voorgaan. Moeder Nee, dank u. Ik kom voor controle. Ik ben geopereerd. Maar ik heb er geen last van. Het litteken trekt wat als ik moe ben, dat is alles. Ik ben het bijna vergeten. Alleen de nacht voor de controle, dan slaap ik niet. Dan duw ik om de vijf minuten op mijn buik, om te voelen of er daar niets zit, want daar zat het. Maar ik duw nooit te hard. Er zou eens iets moeten zitten. Hoewel, het was niet te voelen. Toen het er zat. Ze hebben gezegd dat het geen... Ze zeggen zoveel.

Heer U moet zich geen zorgen maken. Moeder Nee? Heer Nee.

Moeder Maar ik ben altijd zo moe. Dat komt door mijn werk. Ik werk op een conservenfabriek. Ik zit aan de lopende band en ik haal de rotte snijbonen er uit. Het is nu het seizoen van de snijbonen. Als ze me dat een paar maanden geleden hadden verteld, had ik het niet geloofd.

Heer Waarom niet?

Moeder Ik woonde toen nog bij mijn man en mijn dochter in een gezellig appartement. Ik ben alleen nu. Ik wil u daar niet mee lastig vallen. Heer Ik ben ook alleen. Ik heb heel mijn leven voor mijn moeder gezorgd, maar ik heb haar nu toch naar een bejaardentehuis moeten doen. Ze wist niets meer. Op een dag kom ik thuis, had ze willen koken. Heel het appartement stond vol gas, en ze lag in de keuken, in een plas op de grond, ze was gevallen met een pan water en ze kon niet meer recht.

Moeder Dan kon u haar beter wegdoen. Heer Maar ik heb er toch iets aan overgehouden. Spanningen. Ik verteer mijn eten niet. Daarom zit ik hier. Gelooft u? Moeder Wat?

Heer Gelooft u? In de Heer?

Moeder Of ik in de Heer geloof? Nee. Van thuis

uit geloven wij zo niet? U wel?

Heer Oh ja.

Moeder Dat zal dan wel een hele troost voor u zijn.

Heer Ik kan u dat niet beschrijven. Het is een genade. "Vraag en u zal gegeven worden. Zoekt en gij zult vinden. Klopt en er zal worden opengedaan." Dat is het! "Zalig zijn zij die treuren want zij zullen getroost worden!" Daarom geloof ik.

Moeder Ik ben benieuwd of ik ook getroost zal worden.

Heer Natuurlijk. Maar... zijn wil is ondoorgrondelijk. God schrijft recht met kromme letters.

Moeder Zo kan je alles uitleggen. Heer Ik heb ook wel eens getwijfeld. Ik heb ook wel eens gewenst dat mijn moeder dood was. Maar dan dacht ik aan het prachtige verhaal van Job. Dat kent u toch? Job lag op zijn mesthoop, en was alles kwijt, en was bedekt met etterende zweren. Maar hij twijfelde niet. Hij bleef vertrouwen en werd beloond. Hij stierf oud en der dagen zat.

Moeder Ik geloof niet dat God zich van mij veel aantrekt.

Heer O jawel, jawel. "Ook uw naam staat geschreven in de palm van zijn hand." Hij ziet u en Hij zegt: die vrouw zal ik beproeven. Ook dat is een bewijs van zijn liefde voor u. Hij geeft u een kans.

Moeder Een kans?

Heer De kans om het geluk te vinden in het geloof.

Moeder Maar ik geloof niet in God!

Heer Ja, dat zeggen veel mensen omdat ze niet

meer naar de kerk gaan, maar ze voelen hier,

diep vanbinnen, dat er iets is.

Moeder Dat is waar. Dat gevoel ken ik ook.

Heer En als de nood aan de man is, bidden ze.

Moeder Ja, dat is waar, dat heb ik ook gedaan. Heer Ziet u wel?

Moeder Maar wat moet ik dan doen?

Heer (Legt een hand op zijn borst) God eren in

uw liefde voor de anderen.

Moeder God eren in mijn liefde voor de

anderen. Hoe?

Heer U moet eens bij mij thee komen drinken. Wij hebben mekaar veel te vertellen. Wij hebben allebei veel meegemaakt. Ik wil u graag helpen, van mijn kant. Moeder Ik ken u niet.

Heer Ik ben een medemens. We moeten elkaar leren kennen, wij moeten leven, leven als de leliën in het veld. Mekaar het geluk schenken. Moeder Ik weet het niet. Heer 's Zondags zou het best uitkomen. In de week werk ik. Ik zit op het bureau van een firma, 's Zondags ga ik naar mijn moeder. Die zegt niets meer. Het bezoek is afgelopen om drie uur, en wat er daarna komt... Moeder Ik ging vorige week op mijn bed liggen, met mijn kleren nog aan, onder de sprei, en ik werd wakker om vier uur 's nachts. Maar de zondagavond was tenminste achter de rug. Heer Zullen wij mekaar in de stad ontmoeten? Moeder Ja. Heer Waar?

Moeder Om vier uur bij de vijver in het stadspark.

Heer Als het regent in de cafetaria. Moeder Ja. (Bel)

Heer Tot zondag. U bent een zeer bijzondere vrouw.

Moeder Dat heb ik meer gehoord. Beterschap. (Heer af. Moeder denkt na. Gaat anders zitten. Voelt zich bijzonder)

XI

(moeder, vriendin 2)

Moeder Ze hebben mijn boterhammen verstopt. Vriendin 2 Zoek ze dan. Is dat teveel gevraagd? Dan eet je maar niet. Ik moet toch niet mee gaan zoeken? Ik weet ook niet wat je nu moet doen. Je moet naar beneden gaan en werken. Je wordt het wel gewoon. Ik zal zien wat ik voor je kan doen. Misschien iets bij de erwtjes. Moeder Ik denk dat je mij onderschat. Ik ben bang geweest van die vrouwen daar beneden. Dat geef ik toe. Maar nu ben ik niet bang meer. Nu heb ik medelijden met hen. Ik weet misschien niet veel, maar één ding weet ik: zoals zij leven worden ze nooit gelukkig. Maar op het ogenblik kan ik niets voor hen doen. Ik ga weg. Vriendin 2 Weg?

Moeder Ja. Het wordt een ontdekkingsreis. Ik

heb een plan. Ik neem mijn ontslag en ik ga

leven als de leliën in het veld.

Vriendin 2 Als de leliën in het veld?

Moeder Ja. Een bed om in te slapen, een

boterham, en kleren aan mijn lijf, meer heb ik

niet nodig. Je weet, ik had die mooie leren jas.

Ik maakte er zonde van hem aan te doen.

Gisteren heb ik hem weggeven aan iemand die

hem nodig had. Geen hartvreterij meer van er

zou eens een vlekje op kunnen komen. Deze is

versleten, maar hij is warm, en daar ben ik

gelukkig in. Ben jij gelukkig?

Vriendin 2 Soms. Maar het gaat nu over jou.

Moeder Ik ben niet belangrijk. Ik ben een kind.

Vriendin 2 Zie je je man nog?

Moeder In geen duizend jaar. Ik heb een eigen

kamer, met een kookplaatje, een TV, alles.

Vriendin 2 En je dochter?

Moeder Die houdt van mij.

Vriendin 2 We moeten een oplossing voor je

vinden. Ik zal met de bedrijfsarts spreken, dan

kan je een tijdje met ziekteverlof gaan. Ik zie

hem morgen.

Moeder Ik ben niet ziek!

Vriendin 2 Wees nu redelijk. Je hebt toch een

inkomen nodig.



Moeder Ik zie wel. Ik heb mij een leven lang zorgen gemaakt en waar heeft het mij gebracht? Ik geef het op.

Vriendin 2 Wat moet er dan gebeuren? Een wonder?

Moeder Desnoods. Redelijk! Jij hebt het vertrouwen niet, dat zie ik wel. En waar sta je zelf? Je bent zo alleen als ik. Als ik tot gisteren. Vriendin 2 Daar heb ik voor gekozen. Ik heb mijn werk.

Moeder Twintig jaar wroeten en nu ben je personeelschef. Wat is dat? Niets. Vriendin 2 Waar had jij gezeten als ik je geen werk had bezorgd?

Moeder In ieder geval niet bij de snijbonen. Vriendin 2 Wie denk jij dat je bent? Moeder Je vriendin. Vriendin 2 Ik wist dat je bedrogen werd. Moeder Zand erover.

Vriendin 2 Er stond een glazen deur tussen ons.

Moeder Zie je wel: je bent alleen.

Vriendin 2 Dat is iedereen.

Moeder Ik niet. Ik niet meer. Ik heb het heel

moeilijk gehad, maar binnenkort word ik weer

gelukkig.

Vriendin 2 En wat is dat, een groot geluk? Een gevoel, iets dat je fantaseert. Dat zit alleen maar hier. Een mens is alleen. Alle mensen zijn hetzelfde en ze moeten mij met rust laten. Ik wil alleen zijn. Dat is het zuiverste. Als ik wat afleiding nodig heb, weet ik waar ik die kan vinden. Maar ik ga niemand om zijn nek hangen. Ik betaal voor mezelf en als ik er genoeg van heb stap ik op.

Moeder Betaal je soms voor iemand anders? Vriendin 2 Hoezo?

Moeder Ik weet meer dan je denkt. Ik heb gereisd.

Vriendin 2 Kom je vanavond bij mij eten? Moeder Zie je wel? Vriendin 2 Wat nu weer? Moeder Dat je iemand nodig hebt? Vriendin 2 Dan kom je maar niet. Moeder Jij sluit je af omdat je bang bent. Jij bent als een sneeuwman voor de zon. Vriendin 2 Dat zijn allemaal maar woorden. Als iedereen ging doen als jij had er binnenkort niemand nog iets. Jij wil profiteren. Ik heb altijd gewerkt. Dikwijls tegen mijn zin. Ik kom hier 's morgens binnen, ik zie dat bureau, al twintig jaar hetzelfde, en dat uitzicht, ook al twintig jaar hetzelfde, op een stenen muur, ik ruik de sigaretten van gisteren... soms moet ik kotsen. Echt kotsen. Maar toch begin ik dan weer. Ik organiseer; ik regel; paperassen: zo en niet anders. Jij vindt dat misschien niets. Maar ik weet wat ik doe. Ik weet het beter dan wie dan ook hier. Dat is het geluk: zeker weten dat je gelijk hebt.

Moeder (Gelukkig) Ik heb gelijk! Vriendin 2 's Avonds ben ik weer thuis. Denk niet dat ik ongelukkig ben. Ik wacht. Moeder Waarop?

Vriendin 2 Ik weet het niet. Op de volgende

dag? Op het einde? Dat weet ik niet.

Moeder Ik begrijp je.

Vriendin 2 Dat zal wel.

Moeder Wij worden beproefd. Vraag me niet

door wie of wat.

Vriendin 2 Beproefd?

Moeder Ja. Zoals Job op zijn mesthoop maar niet zo erg. Maar hij verloor het vertrouwen niet. En dat mogen wij ook niet doen. Als we het toch kwijt zijn, moeten we het weer zoeken. Want er is iets. Toen ik die leren jas weggaf voelde ik het weer. Ik werd bevrijd, van mijzelf en van mijn ongeluk. Zeker een kwartier lang. Dat is de oplossing: kan je volgen? De liefde! Ik dacht in het begin ook: waar begin jij nu aan? Want het moeilijkste is natuurlijk: geen woorden maar daden. Maar wat hebben wij te verliezen? Vriendin 2 Onze waardigheid. Moeder Wij zijn niets waard. Vriendin 2 Ik weet het.

Moeder Je moet in iets geloven.

Vriendin 2 Ik maak mij geen illusies. Dat is mijn

waardigheid.

Moeder Jij moet geholpen worden. Ik kom hier nog juist op tijd! Ik ben geroepen. Dat is toch een teken, dat het allemaal zo uitkomt! Van wat weet ik niet. Ik ben op zoek naar iets! Ik moet wel. Als jij had meegemaakt wat ik heb meegemaakt zou je ook moeten. Ik kwam een heer bij de dokter tegen, en die heeft mij de weg gewezen! De weg omhoog! "Weg met de zorgen en weg met 't verdriet. Ik geef u mijn liefde al wilt u ze niet!" Luister!

Vriendin 2 Niemand moet mij komen uitleggen wat ik moet doen. Dat moet niemand. Ik denk wat ik wil. Ik ben vrij. En als ik daaraan kapot ga, is dat nog mijn zaak! Iedereen in zijn eigen kamer, en af en toe komen we bijeen om te paren, of om feest te vieren, of om te huilen bij een lijk. En dan iedereen weer naar huis. Moeder Ik kan mij over niets anders nog druk maken. Ik heb daar al mijn tijd voor nodig. Ik moet nu een brief gaan schrijven. Nu meteen. Maar als ik met alles klaar ben kan je op mij rekenen. Ik laat je niet in de steek. Vriendin 2 (Omhelst moeder) Dank je. Je moet maar dikwijls komen, misschien.

XII

(moeder, dochter)

(Moeder omhelst dochter)

Moeder Jij bent mijn dochter.

Dochter Heb je in een café gezeten? Je stinkt

naar de sigaretten.

Moeder Ik heb een boot gelost.

Dochter Een boot?

Moeder Ik liep door de haven. Ik was daar in

jaren niet geweest.

Dochter Vroeger, met mij toch?

Moeder Ja, zo lang is het geleden.

Dochter Wat ging je daar zoeken?

Moeder Wel, ik liep vanmorgen door de straat.

En ineens dacht ik: ik kom te laat. Ik dacht: ik

moet naar de haven. Ik heb nu de gave. Er is

verschrikkelijk veel werk. Maar in liefde ben ik

sterk.

Dochter Dat is rijmen en dichten. Moeder Ik ben naar de boten gelopen. Daar stonden de mannen, die... Die... Die... Dochter Die hadden gezopen? Moeder Néé! Hoe kan je dat zeggen? Ze moesten een bananenboot lossen! Ik heb hen uitgelegd hoe ze dat moesten doen. Ik was nog juist op tijd. We hebben wat afgelachen, die mannen en ik. Om zes uur gingen ze bier drinken in een café, en ik kreeg spek met eieren. Ze wilden dat ik meedronk maar ik zei nee. Ik zal mij laten zat voeren zeker? Ik zei: neenee, ik moet naar mijn dochter. Zodoende ben ik hier. Ik heb een mooie dag gehad. Nu terzake. Dochter Wat? Moeder Zeg het. Dochter Maar wat? Moeder Ik ben niet gelukkig. Dochter Nee.

Moeder Ik heb het over jou. Dochter Ben ik niet gelukkig? Moeder Nee.

Dochter Nee. Hoe weet jij dat?

Moeder Dat weet een moeder.

Dochter En waarom ben ik niet gelukkig?

Moeder Moet ik het zeggen?

Dochter Ik had mij iets anders voorgesteld denk

ik.

Moeder Gaat het niet met die jongen? Hoe heet hij?

Dochter Jerry! Hij doet zijn best. En hoe is het met jou?

Moeder Goed, goed.

Dochter Het is hier niet warm te krijgen. Jij had nooit thuis mogen weglopen.

Moeder De geest waait waar hij wil. Zo zeggen ze dat.

Dochter Wie?

Moeder De goeden. Ik heb een boek en daar schrijf ik links de slechten en rechts de goeden in. Elza, die boven ons woonde, is nummer een van de goeden. Dat was een heilige. Ik heb een brief naar haar geschreven. Misschien heeft zij een plan. En ik stel mij ten dienste, ik ben geroepen en uitverkoren. Dochter Jij had thuis moeten blijven! De goeden en de slechten. Ben je daarvoor gekomen?

Moeder Wie goed doet goed ontmoet. Ja, daarvoor ben ik gekomen. Om dat te zeggen. Dochter Luister.

Moeder Dat is de blijde boodschap. Dochter Luister zeg ik. Moeder Ik luister.

Dochter Waarom maak ik mij moe? Het gaat toch niet. Er gaat niets. Met jou niet en met hem niet.

Moeder Nee.

Dochter Ik woon hier met een vreemde. Wij weten niet wat we tegen elkaar moeten zeggen. Als je mekaar alleen kent van uitgaan en vrijen is het makkelijk. Maar 's avonds hier zitten, met zijn twee, zonder televisie. En 's morgens wakker worden omdat je voelt dat hij naar je ligt te kijken. En dan kom jij nog wat... In plaats van... Ik weet niet hoe ik de huishuur deze maand moet betalen. Dat is het ergste niet. Het ergste is... Het ergste is dat het gebeurd is. En ik kan het niet. Ik wil lief zijn en zorgen maar ik kan het niet. Jij hebt het mij niet geleerd want je deed alles zelf. En ik wil het niet. Ik wil niet zo worden als jij. Ik zit hier en ik denk: hoe was dat toen ik geen zorgen had. Ik weet het niet meer. Ik wou dat ik dood was. Moeder Als je hier niet gelukkig bent moet je hier niet blijven. Dochter Nee?

Moeder Leef als de leliën in het veld, dat doe ik ook.

Dochter Is dat alles wat je weet?

Moeder Dat is het voornaamste. En: doe goed

en zie niet om.

Dochter Daar is de deur, ma. Moeder Doe dat niet, Sonja. Jij hebt mij nodig. Dochter Zorg jij maar eerst voor jezelf. Daar zal je je handen al wel vol mee hebben. Moeder ... Mag ik terugkomen? Ik heb het druk, maar ik heb toch af en toe ook wat aanmoediging nodig. Ik heb honger. Dochter Hier is geld. Geroepen en uitverkoren.

XIII

(moeder, vrouw)

Vrouw kijkt door een verrekijker. Moeder op

met een krijtwit gezicht geschminkt gezicht.

Hoed, koffer en plastic tassen.

Moeder Het is vandaag toch zondag?

Vrouw Ja, 't is stil. Dat is het weer.

Moeder Regent het nu of te ja of te nee? Ik weet

niet of ik bij de cafetaria moet wachten of bij de

eendjes. Hoe laat is het?

Vrouw (Kijkt op haar horloge) Acht voor vier.

Moeder Nog acht minuten.

Vrouw Heeft u afgesproken om vier uur?

Moeder Ja.

Vrouw Dat zal het nu wel zijn. Ik loop wat achter.

Moeder Dan zit hij al in de cafetaria. (Af) Vrouw Wie? (Kijkt door haar verrekijker) Moeder (Op) Heeft u hem niet gezien? Een heer.

Vrouw Met een hondje? Moeder Nee.

Vrouw Met een klein kind? Moeder Nee.

Vrouw Het laatste half uur heb ik hier niemand gezien.



Moeder Ik weet niet van welke kant hij moet komen. Ik hoop dat ik hem herken. Ik heb hem nog geen vijf minuten gezien. Maar hij heeft mij er bovenop geholpen. Al blijft het moeilijk natuurlijk. Hij heeft mij laten inzien dat er meer is. Dat wij onderweg zijn. Met mekaar. Naar iets hogers. Ik wist dat vroeger niet. Ik dacht dat ik gelukkig was.

Vrouw Daar, daar, ze zijn weer bezig. Op de vierde verdieping, daar. Ze hebben weer ruzie. Dan begint zij door alle kamers te lopen en hij gaat voor het raam staan. Die blauwe sportauto is van hen. Vorige week hebben ze gevochten en daarna gingen de gordijnen van de slaapkamer dicht.

Moeder Hier denk ik: hij zit in de cafetaria, en daar denk ik: hij staat bij de eendjes. Toch eens zien. (Af)

Vrouw (Laat verrekijker zakken) Het is er niets mee vandaag. Dat is het weer. Moeder (Op) Nu was ze kwaad dat ik binnenkwam en niets bestelde. Ik zou ook liever iets bestellen, maar ik heb het geld niet. Ik heb al van vrijdag niet meer gegeten en vanmorgen hebben ze mij uit mijn kamer gezet, 't Is godgeklaagd. Ik moet die heer zien. Ik was bij mijn dochter, vrijdag. Ze kan niet meer hopen. En ik kwam nog wel met de blijde boodschap. Ik kon niet wachten tot het zondag was. Tot ik hem weer zou zien. Vrouw Is dat schmink?

Moeder Ik heb mij wat opgemaakt. Het is toch een man!

Vrouw Leer ze mij kennen.

Moeder Maar op hém kan ik vertrouwen.

Vrouw Het is vier uur geweest.

Moeder Dan is hij er. Ik voel het. Hij zit in de

cafetaria. Hij moet er zijn. Ik wil dat hij er is.

Alstublieft.

Vrouw Wel ga dan zien. (Moeder af) Alstublieft. (Vrouw merkt iets op, kijkt door de verrekijker, moeder weer op.) Die twee mannen daar, zie je die? Nu weet ik hoe dat gaat. Let op. Ze lopen wat rond, de een blijft staan, de andere loopt hem voorbij, blijft ook staan, de eerste komt er weer achteraan, ze spreken mekaar aan, zien allebei op hun horloge, en dan gaan ze samen weg. Of ze gaan daar, in de bosjes. Maar dat is in de zomer. (Moeder veegt met haar mouw de schmink van haar gezicht.) Wat doe je nu?

Moeder Dat is niet meer nodig. Ik ben iets

vergeten.

Vrouw Wat?

Moeder Dat weet ik niet meer.

XIV

(helpster, moeder, prinses, Jules)

Moeder schilt aardappelen en gooit ze in een

plastic emmer. Helpster en prinses zitten erbij.

Helpster Begin nu maar. Ik zeg wel als het

genoeg is.

Moeder Dank u.

Helpster En niet te dik schillen.

Moeder O nee.

Prinses Ik kan u niet helpen. Ik krijg koppijn van aardappels schillen. En ze komen mij straks halen met een grote auto. Geef iedereen hier iets van mij. Voor mij een koffie. Neem zelf ook iets. Vraag maar wat zij wil. Wat moet jij hebben?

Helpster We hebben koffie en limonade. Ik zal haar een koffie geven. Moeder Ja!

Helpster Dat zijn dan drie bonnen.

Prinses Ik betaal wel op het einde van de

maand. Ik zal een cheque sturen.

Helpster Zo zal je het nooit leren. Zo zal je hier

blijven zolang je leeft.

Prinses Ben je nu niet blij? Wat zou jij doen als

iedereen hier weg was?

Helpster Ik zou niet liever willen.

Prinses Ga dan zelf weg.

Helpster Hier is mijn werk. Ik weet wel wat ik

doe.

Prinses Je bent vies van ons. Helpster Ja.

Prinses Jij weet niet wat liefde is. Helpster Moet dat?

Prinses Ik wel. Sommige mensen hebben dat en

ander niet, voila.

Helpster En wat heb je daaraan?

Prinses Meer dan je denkt.

Helpster Wat?

Prinses Ik wil iets spelen. Weet je wat? We gaan

schaken. Jij kan toch niet tegen je verlies.

Helpster De koning daar en de koningin daar.

Prinses Voila, zo begint het. Ik doe dat altijd

andersom. Ik ben vroeger danseres geweest,

maar nu heb ik obligaties van de spoorwegen.

Helpster De regels zijn de regels.

Prinses Maar het kan toch andersom ook?

Helpster Ja, dat kan, maar zo is het niet. Alles

kan anders. Maar wij zijn volwassen mensen. En

wij spelen zoals het moet. Met alle flauwekul

erbij. En dus staat de koning daar en de

koningin daar. (Zij zet de stukken goed en veegt

dan plots het schaakbord leeg)

Prinses Voila. Ganzebord, wat vind je daarvan?

Ik neem de rode. (Zij spelen)

Helpster Vijf plaatsen terug. Dat zijn er maar

vier.

Prinses Ik wil niet in de put. Een twee drie vijf.

Helpster Een twee drie vier vijf.

Prinses (Huilt) Nu weet je zeker weer wat je

doet?

Jules (Op) Wie is er dood? (Prinses werpt zich in zijn armen)

Prinses Ik wil naar een casino gaan. Jules Dan gaan we toch? Prinses Ja?

Jules Ik ben bezig met een grote affaire. Ik mag nog niets loslaten maar het is internationaal. Helpster Je kan altijd dat stuk karton verkopen waar je onder slaapt.

Prinses Jij bent jaloers. Ze is jaloers. Als wij in een café binnenkomen zijn ze allemaal jaloers. Daar heb je Jules en de prinses, zeggen ze dan. Jij bent frigide, voila. Jules Wat is er vanmiddag op de menu? Helpster Worst. (Prinses lacht) Yoghurt met banaan. (Jules en prinses lachen, Jules begint prinses op te vrijen.) En puree. Hier niet hé. Jules Waar dan? Op straat? Prinses Nee, Jules, dat kunnen we niet doen... (Hij gaat door- tegen helpster) Hij kan niet van mijn lijf blijven.

Jules Heb jij het al eens voor de spiegel gedaan? Prinses (Tegen helpster) Jij bent altijd alleen. Helpster Ja.

Prinses Jij bent ongelukkig.

Helpster Als ik afleiding nodig heb dan weet ik

waar ik die kan vinden. Maar ik ga niemand om

zijn nek hangen. Ik ben geen dweil. Ik bedel

niet.

Prinses Hoe doe je het dan? Betaal je ervoor? Dat bestaat.

Jules (Geïnteresseerd) Ja? (Tegen helpster) Heb jij sigaretten? (Raakt haar aan) Je moet niet bang zijn. Ik doe niets wat je niet wil. Helpster Ik ben niet een van uw hoeren. Jules Alle vrouwen willen hetzelfde. Helpster Om te kotsen. Prinses Kom, Jules, kom. Bij mij is hij heel gelukkig.

Jules (Tegen helpster) Jij bent bijzonder (Helpster slaat hem in het gezicht) Jij moet geholpen worden.

Prinses Ik wou dat ik dood was. (Stilte) Helpster Wat doet ze nu? (Moeder heeft, op de achtergrond, haar hoofd in een emmer water gestoken.)

Jules Dat zie je toch. Ze steekt haar kop in een emmer.

Prinses Waarom?

Jules Omdat ze zich wil verzuipen zeker.

Helpster Hou haar tegen. Jules Laat ze doen.

Helpster Dan doe ik het zelf. (Ze trekt moeders hoofd uit de emmer)

Moeder Laat mij doen. Laat mij los. (Een worsteling. Helpster laat moeder los.) Helpster Wat gaat het mij in feite aan. (Zij gaat op het balkon zitten. Moeder met haar hoofd in de emmer)

Jules Dat is niet om aan te zien. (Hij gaat eveneens op het balkon zitten) Prinses Mag ik meegaan? (Ze volgt hem. Moeder haalt haar hoofd uit de emmer) Moeder Ja, loop maar weg. Laat mij maar alleen. Dat ben ik toch altijd geweest. Ik had honderd punten, maar wat heeft het geholpen? Ik ben op. Ik ben leeg. Alles eruit: bloed, melk, vlees. Een verrimpelde lege zak. En nooit iets teruggekregen. Jullie hebben mij niet dat teruggegeven. Er moet meer zijn. Er moet méér zijn! Ik heb gezondigd. Maar wat moest ik doen? Wat moest ik méér doen? Was zij het waard om mij op straat te gooien? Ik was mijn huishouden kwijt! Ik vertrouwde als Job op zijn mesthoop. We moesten mekaar het geluk schenken. En dan nog geld vragen voor sigaretten! Jullie hebben mij voor de zot gehouden. Jij was mijn vriendin maar door jou was ik een soepkip. Jij lachte mij uit, een vrouw alleen in een vreemd land. Ga het in de bosjes doen! Daar stond ik, met de blijde boodschap. De blijde boodschap voor de varkens ja! Veel te goed is half zot, de mannen van de bananenboot hadden gelijk. Jij wou mijn broche niet, de broche van mijn moeder, jij wou mijn dochter niet zijn, jij hebt mij uitgeveegd... (Zij gooit de emmer leeg naar de mensen op het balkon maar krijgt het water zelf in haar gezicht) Ik ben moeder of ik ben niets. (Zij steekt haar hoofd in de emmer)

Jules (Fluistert) Die emmer is leeg. (Vanuit de emmer klinkt gelach, steeds luider. Dan gehuil. Hoofd uit emmer)

Moeder Het regent! Het regent hiervanbinnen! Ik loop vol regenwater. Het tintelt in mijn vingers en mijn voeten. Ik ben zat van het regenwater. Ik... ik... ik... Helpster Ik geloof dat het wat beter gaat. Daar ligt een dweil. (Moeder gooit de aardappels weer in de emmer)

Moeder Hoeveel kilo moeten er nog gedaan worden? (Dan dweilt ze de vloer en wringt het water uit de vod. Fade-out)

Deze tekst is in boekvorm verkrijgbaar - ISBN 90 70924 14 5--150 bfr. - uitgeverij Dedalus, Antwerpen.

Volledig artikel als PDF

Auteur René Verheezen

Publicatie Etcetera, 1986-07, jaargang 4, nummer 14, p. 36-42

Trefwoorden moedervriendindochterarbeidsterkelnerhelpstervader

Namen AlstublieftArbeidster 1 SssstArts DatArts JaBeproefdBrusselChris LommeDame DanDame EenDame HeeftDame IkDame O.Dame TochDame WatDame WiltDochter BedanktDochter BelachelijkDochter BenDochter Bij JanDochter DaarDochter DatDochter DieDochter EenDochter EnDochter HebDochter HierDochter IkDochter JaDochter JeDochter JijDochter JullieDochter KomDochter LaatDochter LuisterDochter MaarDochter Mag JanDochter MetDochter MooiDochter NeeDochter NietDochter StaDochter VroegerDochter WaaromDochter WatDochter WieDochter WijDochter ZorgDuitseElzaFried ZuidGerda MarchandHardHeer EnHeer GelooftHeer JaHeer NatuurlijkHeer NeeHeer OhHeer TotHeer WaaromHeer ZietHeer ZullenHelpster DanHelpster EenHelpster HouHelpster MoetHelpster OmHelpster WatHelpster ZoHijHuiltJerryJobJules AlleJules DanJules DatJules HebJules IkJules LaatJules OmdatJules WaarJules WatKVS 2KapellemarktKelner AlleKelner BeterKelner DankKelner DatKelner DoeKelner ErKelner GeloofKelner HebKelner HeelKelner HierKelner IkKelner JawelKelner JeKelner JijKelner MetKelner MijnKelner NietKelner OpKelner WeKelner ZeMariaMoeder AhMoeder BedriegtMoeder BenMoeder BetaalMoeder DankMoeder DatMoeder De geestMoeder DieMoeder DoeMoeder EenMoeder En SonjaMoeder ErMoeder GaatMoeder GodMoeder GoedMoeder HebMoeder HetMoeder HierMoeder HoeveelMoeder IkMoeder InMoeder JawelMoeder JeMoeder JijMoeder JouwMoeder KomMoeder LaatMoeder LeefMoeder MaarMoeder MagMoeder MetMoeder MijnMoeder MoetMoeder NaMoeder NeeMoeder NiemandMoeder NogalMoeder NééMoeder OfMoeder OmdatMoeder PardonMoeder RegentMoeder TegenMoeder TochMoeder ToenMoeder ValMoeder VoorMoeder WaaropMoeder WachtMoeder WatMoeder WeljaMoeder WieMoeder WijMoeder WilMoeder ZalMoeder ZandMoeder ZegtMoeder ZieMoeder Zo'nMoeder ZwijgtPapaPrinses BenPrinses GaPrinses HoePrinses KomPrinses MagPrinses WaaromRené VerheezenSmeerlappenSonja-keSpanjeSpanningenVader AhVader DanVader EenVader EnVader GoedVader HadVader HebVader HierVader HoeVader IkVader JaVader JeVader JijVader KomVader NaarVader NeeVader SchepVader VandaagVader VoorVader WaaromVader WatVader WeddenVader WettelijkVader WieVader ZomaarVoilaVriendin 2 WaaromVriendin 2 WegVrouw DaarVrouw HetVrouw WatVrouw WelVrouw WieWorstYoghurt


Development and design by LETTERWERK