Date 2002-07-04

Publication De Standaard

Performance(s)

Artist(s)

Company / Organization

Keywords bloemlezingarchitectuursamenstellersboekinleidingcauterapparaatnegentiendeloeckxheynen

Het effect van een gebouw : Teksten over bouwkunst uit de twintigste eeuw

Acht jaar lang is er gesleuteld aan Dat is Architectuur, een bloemlezing van twintigste-eeuwse teksten over bouwkunst. Stedelijkheid, moderniteit en wonen vormen de thematische zwaartepunten. Ondanks enkele manco's, die eigen zijn aan de formule waarvoor de samenstellers opteerden, is dit een uitmuntende introductie.

Er bestaat een verbazingwekkende gelijkenis tussen bloemlezingen en architectuur: iedereen heeft er een mening over en niemand is ooit tevreden. Een bloemlezing maken van teksten over architectuur is dus een wel bijzonder heikele onderneming. Niet verwonderlijk dat het zowat acht jaar duurde vooraleer Dat is architectuur. Sleutelteksten uit de twintigste eeuw afgerond werd.

Het vuistdikke boek houdt zich strikt aan wat de ondertitel belooft: rechttoe-rechtaan, in chronologische volgorde en zonder illustraties, een reeks teksten die doorslaggevend geweest zijn in het debat over architectuur in de brede zin van het woord, uit de twintigste eeuw. Slechts enkele teksten, zoals die van Sullivan en Loos, stammen uit het einde van de negentiende eeuw, maar hebben zo'n profetische waarde dat hun opname haast vanzelfsprekend was.

Het is jammer dat niet meer teksten uit de negentiende eeuw werden opgenomen, al was het maar bij wijze van inleiding. Het volstaat immers om even te grasduinen in iets oudere teksten over architectuur om te merken dat het basisstramien van de twintigste-eeuwse discussies toen al uitgezet werd. Zo schreef de neogotische bouwmeester A.W.N. Pugin al in de eerste helft van de negentiende eeuw deze merkwaardige gedachte neer: "Elk onderdeel van een gebouw heeft de plicht zijn functie uit te drukken, niet gemaskeerd of verborgen door een monotoon front, maar door de variatie in vormen en silhouetten een bijdrage leverend aan het effect van het gebouw." Het had door Le Corbusier geschreven kunnen zijn. De ironie van de geschiedenis wil echter dat het gebouwde resultaat van Pugins visie Le Corbusier met afschuw vervulde. Pugin was ook een van de velen die (in zijn geval uiterst nadrukkelijk) in de negentiende eeuw architectuur met ideologie verbonden. Die band tussen architectuur en ideologie is zonder meer een voorafspiegeling van alle discussies uit de twintigste eeuw.

Die voorgeschiedenis is in deze bloemlezing haast onzichtbaar. Enkel in het kritische apparaat wordt af en toe verwezen naar deze voorgangers van de moderne architectuurtheoretici, zodat het soms lijkt alsof in de de twintigste eeuw de architectuur ex novo is uitgedacht (iets wat sommigen maar al te graag aannemen).

Het ontbreken van afbeeldingen in dit boek is een weliswaar verdedigbare keuze -- het telt zo al negenhonderd bladzijden -- maar heeft als gevolg dat van de lezer een behoorlijke voorkennis verwacht wordt. Beschrijvingen van gebouwen zijn ook uit het boek geweerd, maar het discours van architecten krijgt vaak een heel andere betekenis als je ook weet welke gebouwen het moet ondersteunen of rechtvaardigen.

Het zou echter weinig pas geven om veel te vitten over het resultaat van dit project. In ons taalgebied bestond nog geen gelijkaardig overzicht, en het boek vult dus een leemte op. Maar er is heel wat meer aan de hand. Om te beginnen beperkt het werk zich niet tot teksten van architecten, maar bestrijkt het het hele veld van teksten over architectuur. In een heldere en uitvoerige inleiding geven de samenstellers aan dat de kritische theorie en het poststructuralisme daarbij de filosofische thuishaven geweest zijn. Dit betekent onder meer dat er veeleer voor teksten gekozen is die de maatschappelijke betekenis van architectuur toelichten.

Stedelijkheid en moderniteit vormen daarbij bijzondere aandachtspunten. De selectie vertoont ook veel aandacht voor het thema "wonen": de twintigste eeuw was de eeuw waarin het denken over het wonen in het middelpunt van de belangstelling kwam te staan.

De brede kijk van de samenstellers heeft tot een aantal beperkingen geleid. Slechts weinig teksten worden volledig weergegeven. De coupures zijn zorgvuldig uitgevoerd, maar onvermijdelijk lijdt de levendigheid van teksten daar wel eens onder. Wie de superieure retoriek en ironie van Rem Koolhaas' "De generische stad" ten volle wil smaken, moet teruggrijpen naar het origineel.

De opzet is anderzijds niet zo breed dat teksten die bijvoorbeeld enkel over moderniteit gaan ook opgenomen zijn. Zoals de inleiding uitlegt, figureert een kapitale tekst als Simmels "De grootstad en het geestesleven" daarom niet in dit boek. Die beperking heeft ook andere nadelen. Een voorbeeld: de briljantste en geestigste teksten van een auteur als Reyner Banham gaan vaak niet over architectuur, maar beschrijven een geestelijk en artistiek klimaat. Hij is in het boek aanwezig met een verdediging van het brutalisme: historisch een uiterst belangrijke tekst, maar vandaag niet zijn lezenswaardigste.

Dat alles neemt niet weg dat dit panorama van de twintigste eeuw een uitmuntende introductie is. De beperkingen worden bovendien ruim gecompenseerd door de korte inleidingen bij elke tekst. Deze bevatten niet alleen bibliografische referenties, maar situeren de tekst ook binnen het oeuvre van de auteur, ze geven de inzet ervan aan en verwijzen naar het kritische apparaat dat aan het boek toegevoegd werd.

Dat kritische apparaat is, zoals de samenstellers zelf opmerken, een boek binnen het boek. Het bestaat niet alleen uit een uitvoerig register van namen, maar omvat een twintigtal korte teksten. Deze tillen het boek ver boven het niveau van een gewone bloemlezing uit. In ongeveer tweehonderd bladzijden worden een twintigtal thema's kort besproken die als een rode draad door de architectuurdiscussies van de twintigste eeuw lopen. De selectie van thema's is uiteraard enigszins subjectief en arbitrair. In de inleiding geven de samenstellers toe dat iedereen de lijst met enkele thema's zou kunnen aanvullen. In enkele gevallen is het ook duidelijk dat de themakeuze nauw aansluit op het eigen wetenschappelijk onderzoek van de auteurs. "Mimesis, imitatie en spel" van Hilde Heynen bouwt deels verder op haar boek Architecture and Modernity. In "Stedelijkheid: van metropool tot netwerkstad" van Lieven de Cauter en André Loeckx zijn echo's te horen uit recente teksten van De Cauter.

Dat is echter geen bezwaar, temeer daar in de inleiding de uitgangspunten en keuze van de selectie duidelijk verwoord en verantwoord zijn. Deze lemma's zijn bovendien een uitgelezen middel om de teksten van de bloemlezing in perspectief te plaatsen. Dit wordt vergemakkelijkt door de vele verwijzingen tussen haakjes naar de teksten van de bloemlezing.

De lemma's zijn in eerste instantie opgezet als wetenschappelijke artikels met voetnoten en verwijzingen, dus niet als essays. De teksten proberen op een evenwichtige manier de opposities die zich rond een thema gekristalliseerd hebben, toe te lichten. Toch hebben ze vaak de typische drive van een essay: de discussies die de samenstellers van het boek gevoerd hebben om tot een goede selectie van teksten te komen, klinkt door in deze beschouwingen. Ze zijn dus, veeleer dan een dor overzicht, telkens een reflectie op de aangesneden thema's. Sommige teksten zijn zelfs ronduit geestig en spits. Als Karina van Herck de schrijfstijl van architecten onder de loep neemt, is dat een geslaagd staaltje van onderkoelde ironie.

Op die manier is deze bloemlezing noch een Reader's Digest van de architectuurtheorie, noch een onoverzichtelijke berg tekst, maar een bijzonder handzame inleiding tot een weinig toegankelijk terrein.

HILDE HEYNEN, ANDRÉ LOECKX, LIEVEN DE CAUTER & KARINA VAN HERCK (red.), Dat is Architectuur, Uitgeverij 010, Rotterdam, 896 blz., 44,50 euro.